Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/348/SGA, 8 februari 2016, schorsing
Uitspraakdatum:08-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/348/SGA
Betreft : [klager] datum: 8 februari 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J. Steenbrink, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 3 februari 2016, inhoudende de oplegging van een disciplinaire
straf
van opsluiting in een strafcel voor de duur van vijf dagen, ingaande op 3 februari 2016 om 16.00 uur en eindigende op 8 februari 2016 om 16.00 uur, wegens een positieve uitslag bij een urinecontrole op gebruik van cocaine.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 3 februari 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 5 februari 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder een verslag van 29 januari 2016, is gebleken dat verzoeker op 29 januari 2016 verslag is aangezegd
wegens een positieve uitslag bij een urinecontrole op het gebruik van cocaine, ook na een herhalingsonderzoek, waarna hem de thans bestreden disciplinaire straf is opgelegd, en dat hij op 17 november 2015 ook al een disciplinaire straf had opgelegd
gekregen voor gebruik van cocaine, ook na herhalingsonderzoek. Op grond van genoemde inlichtingen wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker binnen een periode van twee maanden tweemaal betrokken is geweest bij een drugsgerelateerde zaak. Gelet op het
voorgaande kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – in redelijkheid onderhavige beslissing nemen. Het door verzoekers raadsman gevoerde verweer dat er sprake is van een valse uitslag door gebruik van medicatie kan geen doel
treffen. Navraag terzake bij de huisarts heeft opgeleverd dat de gebruikte medicatie niet van invloed was op de positieve score. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 8 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven