Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/598/SGA, 26 februari 2016, schorsing
Uitspraakdatum:26-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/598/SGA
Betreft : [klager] datum: 26 februari 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Sittard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 22 februari 2016, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, ingaande op 22 februari 2016 om 13.45 uur en eindigend op 3 maart 2016 om 13.45 uur, wegens het aantreffen van een mobiele telefoon tijdens een celinspectie.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 25 februari 2016.

1. De beoordeling
Nu verzoeker in zijn verzoekschrift heeft aangegeven dat hij een klaagschrift ten aanzien van de bestreden disciplinaire straf heeft gezonden aan de beklagcommissie en het de voorzitter ambtshalve bekend is dat er enige tijd overheen kan gaan voordat
de
vanuit de inrichting per post verstuurde stukken door de beklagcommissie worden ontvangen, acht de voorzitter vooralsnog aannemelijk geworden dat verzoeker een klaagschrift ten aanzien van de bestreden beslissing heeft ingediend. De voorzitter acht
verzoeker daarom ontvankelijk in zijn verzoek.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Op grond van artikel 50, tweede lid, van de Pbw dient de directeur zo spoedig mogelijk over de oplegging van een disciplinaire straf te beslissen nadat hem verslag is aangezegd. Zoals de beroepscommissie onder meer in haar uitspraak RSJ 20 januari
2014,
13/3300/GA heeft overwogen, houdt ‘zo spoedig mogelijk’ als bedoeld in voormeld artikellid in beginsel in ‘binnen 24 uur’. In onderhavig geval heeft het voorval plaatsgevonden op 20 februari 2016 omstreeks 07.00 uur. De disciplinaire straf is ingegaan
op 22 februari 2016 omstreeks 08.00 uur. Nu de afhandeling niet binnen 24 uur is geschied en feiten of omstandigheden die het buiten die termijn afhandelen zouden kunnen rechtvaardigen naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet aannemelijk zijn
geworden, moet worden geoordeeld dat niet voldaan is aan het voorschrift van artikel 50, tweede lid, van de Pbw en dat het verzoek reeds om die reden voor toewijzing in aanmerking komt.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.W. Rijkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 26 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven