Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/417/SGA, 12 februari 2016, schorsing
Uitspraakdatum:12-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/417/SGA
Betreft : [klager] datum: 12 februari 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. B.C. Swier, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 9 februari 2016, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingaande op 9 februari 2016 om 12.00 uur en eindigend op 16 februari 2016 om 12.00 uur, met verwijdering van de televisie, wegens de herhaalde weigering om naar de arbeidszaal
(metaal) te gaan terwijl er geen arbeidsongeschiktheidsverklaring is afgegeven door de inrichtingsarts.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 10 februari 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 11 februari 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker stelt een stofallergie te hebben en om die reden niet kan werken in een
bepaalde
werkzaal. Voorts komt daaruit naar voren dat de directeur navraag heeft gedaan bij de medische dienst van de inrichting en dat bij klager geen allergieklachten bekend zijn en dat hij daarom geschikt is deel te nemen aan de arbeid op de werkzaal waar de
directeur hem tewerk heeft gesteld. Gelet daarop is kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – klagers weigering om deel te nemen aan de arbeid in de werkzaal metaal aanmerken als werkweigering. Nu klager al eerder soortgelijk
gedrag heeft vertoond en hij daar ook voor is gesanctioneerd, is de duur van de opgelegde disciplinaire straf – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – niet als onredelijk of onbillijk aan te merken. Dat geldt ook voor de verwijdering
van de televisie gedurende de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf. Een dergelijke verwijdering is inherent aan het karakter van de hier aan de orde zijnde disciplinaire straf. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 12 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven