Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/518/SGA, 24 februari 2016, schorsing
Uitspraakdatum:24-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

Nummer : 16/518/SGA
Betreft : [klager] datum: 24 februari 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Leeuwarden.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 15 februari 2016, inhoudende:
a. de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van zeven dagen, ingaande op 10 februari 2016 om 14.15 uur en eindigende op 17 februari 2016 om
14.15 uur en
b. de terugplaatsing (degradatie) van verzoeker vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma per 15 februari 2016.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 16 februari 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 18 februari 2016.

1. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a:
Uit het verzoek en uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de opgelegde disciplinaire straf afliep op 17 februari 2016 om 14.15 uur.

Nu de beslissing tot oplegging van de bestreden disciplinaire straf niet meer ten uitvoer wordt gelegd, zal het verzoek niet meer tot het door verzoeker beoogde resultaat kunnen leiden. Verzoeker heeft daarom geen belang meer bij een toewijzing van het
verzoek zodat het verzoek in zoverre moet worden afgewezen.

Ten aanzien van onderdeel b van het verzoek
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoet deze beslissing niet aan de door de beroepscommissie in eerdere uitspraken gestelde eisen. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie, bijvoorbeeld RSJ 10 november 2014, 14/1918/GA, dient
de
directeur alvorens te beslissen de ernst van het gedrag in kwestie af te wegen tegen het voorgaande gedrag. Volgens de beroepscommissie vormt immers de grondslag voor degradatie niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de
ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk
ongewenst gedrag hoeft daarom volgens de beroepscommissie tevens in te houden dat de gedetineerde niet meewerkt aan zijn re-integratie en daarom dient het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin ook de onderdelen van goed gedrag, bij
de
beslissing te worden betrokken.
In de bestreden beslissing wordt als motivering verwezen naar het feit dat verzoeker de derde positieve urinecontrole binnen drie maanden heeft behaald. Uit die beslissing noch uit de reactie van de directeur komt naar voren dat de directeur
voorafgaand
aan de bestreden beslissing een (als zodanig kenbare) afweging als hiervoor bedoeld heeft gemaakt. Hierbij komt nog dat de directeur in zijn beslissing het gedrag van verzoeker heeft gekwalificeerd als “dit kan beter gedrag (oranje) of ongewenst gedrag
(rood)”, en daarbij geen keuze heeft gemaakt, hetgeen wel had gemoeten. Gelet daarop is die beslissing, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, genomen op gronden die deze niet kunnen dragen. Het verzoek zal daarom ten aanzien van dit onderdeel
worden toegewezen en de tenuitvoerlegging van de beslissing om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma zal met onmiddellijke ingang worden geschorst tot het moment dat de beklagcommissie zal hebben beslist op het onderliggende klaagschrift.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe ten aanzien van onderdeel b van het verzoek en schorst de tenuitvoerlegging van de degradatie)beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.
Hij wijst het verzoek voor het overige af.

Aldus gedaan door mr. J.W. Rijkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven