Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1209/GV, 18 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:18-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1209/GV

betreft: [klager] datum: 18 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. drs. R.F. Bakker, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 5 april 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De beslissing is uiterst onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd. Klagers raadsman is niet van de beslissing op de hoogte gebracht. Uit de beslissing valt niet op te maken in hoeverre er een afweging is
gemaakt tussen het persoonlijk belang van klager en het maatschappelijk belang bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de straf. Klager en zijn raadsman hebben geen kennis kunnen nemen van onderliggende adviezen. Door klager is uitgebreide informatie
verstrekt van zijn psychiater mevrouw S. en de behandelend longarts mevrouw De R. alsook door HVO, waar klager woonde en werd begeleid. Niet gebleken is dat deze informatie betrokken is in de beoordeling door de medisch adviseur. De constatering dat
klager in de penitentiaire inrichting de nodige zorg met betrekking tot zijn lichamelijke en psychische problemen kan worden gegeven, mist iedere onderbouwing en de vraag hoe dit zich verhoudt met de concrete zorg die klager sinds zijn detentie op 20
januari 2016 heeft gekregen, blijft onbeantwoord. De psychische zorg is tot heden beperkt gebleven tot een intakegesprek met de psychiater en enkele korte gesprekjes. Behandeling anders dan het uitbundig verstrekken van medicatie is tot op heden niet
van de grond gekomen. De mededeling dat de medicamenteuze behandeling kan worden voortgezet in detentie, is zonder meer overgenomen, terwijl niet is toegelicht waaruit die behandeling dan wel bestaat. In de praktijk krijgt klager desgewenst Oxazepam en
Temazepam verstrekt. Dit is een vorm van sedatie. Van enige handeling om klagers door detentie onderbroken EMDR behandeling te hervatten, is niet gebleken. Klager vraagt zich af of de door hem verstrekte stukken meegewogen zijn door alle betrokkenen.
Niet gevolgd kan worden op welke gronden de medisch adviseur tot zijn conclusie is gekomen, die door de selectiefunctionaris is overgenomen. Het in vier regels vervatte advies van de medisch adviseur is haast een woordelijke herhaling van de mededeling
van het hoofd zorg en mist elke onderbouwing. De medisch adviseur heeft de informatie van psychiater mevrouw S. van 19 maart 2016 niet onder ogen gehad. Het beknopte advies van het hoofd zorg bevat geen onderbouwing en toch stelt de
selectiefunctionaris
dat dit advies de afwijzende beslissing kan dragen. Klager heeft vernomen dat het uitvoerige advies van de reclassering bureau buitenland van 18 december 2014 niet is meegenomen of terechtgekomen door/bij het MDO. De inhoud van dat rapport was naar
verluidt voor de rechtbank te Düsseldorf aanleiding om zijn voorlopige hechtenis terstond op te heffen, omdat de voor klager noodzakelijke en op dat moment onderbroken medische/psychische zorg niet in Duitsland kon worden gegeven. Het gaat hier om zorg
die voortvloeide uit de bijzondere voorwaarden opgelegd door het gerechtshof Amsterdam op 19 december 2014. Deze voorwaarde is verlengd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam op 8 februari 2016. Uit de informatie van de behandelend psychiater
mevrouw S. volgt dat klager voor klinische behandeling opgenomen is geweest van 1 februari 2015 tot en met 1 september 2015. Deze behandeling had voortvloeiend uit de bijzondere voorwaarde een dwingend zo niet dan wel een sterk verplicht karakter.
Klager is niet tegen te werpen dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf pas na meer dan een jaar werd hervat. Niet te volgen is dat de selectiefunctionaris stelt dat zakelijke of sociale gronden afwezig zijn met name in het licht van de ernstige
medische problematiek van zijn dochtertje. Ten onrechte is de selectiefunctionaris tot het oordeel gekomen dat er geen dringende redenen van lichamelijke en psychische aard zijn en evenmin dringende redenen van zakelijke aard die de voortzetting van de
detentie in de weg staan. Sedert zijn detentie op 20 januari 2016 ontbreken elke concrete zorg en therapie. Klager wenst gehoord te worden en verzoekt om de kosten van het beroep te compenseren.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit de bij het beroepschrift gevoegde bijlagen komt naar voren dat klager voorafgaand aan zijn detentie psychische en medische zorg ontving. Uit de informatie van het hoofd zorg van 10 maart 2016 volgt dat de benodigde behandelingen op zowel somatisch
als psychisch vlak in detentie kunnen plaatsvinden. Klager krijgt de benodigde medicatie en het is mogelijk om de behandeling voor PTSS problematiek door een ambulante behandelaar te continueren in de p.i.. Uit het advies van de medisch adviseur van 18
maart 2016 komt naar voren dat er voor de voornamelijk psychische klachten van klager adequate zorg voorhanden is. De medicamenteuze therapie kan voortgezet worden en op psychisch/psychiatrisch gebied zijn er nog voldoende mogelijkheden binnen detentie
voor eventuele behandeling. Er zijn geen redenen van lichamelijke of psychische aard gelegen in de persoon van klager die een voortzetting van detentie in de weg staan. Alle benodigde zorg voor klager wordt bin-nen detentie geboden. Klagers raadsman
heeft aangevoerd dat hij noch klager beschikt over de betreffende adviezen. Namens de Staatssecretaris is gesteld dat alle stukken in de procedure zijn gebracht.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zwaag heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag in verband met het negatieve advies van de medisch adviseur en het Openbaar Ministerie (OM).
Uit het advies vrijheden van de locatie Zwaag van 4 april 2016 volgt dat het OM negatief heeft geadviseerd ter zake van verlofverlening. Dit advies is niet nader onderbouwd.
Uit bovengenoemd advies vrijheden volgt tevens dat het verlofadres is geverifieerd, er geen respons is ontvangen en dat de politie zich vervolgens heeft onthouden van advies.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat klager en zijn raadsman in het kader van de beroepsprocedure alle beschikbare onderliggende stukken zijn verstrekt.

Klagers raadsman heeft verzocht klager te horen. Nu dit verzoek niet met redenen is omkleed en de beroepscommissie zich aan de hand van de stukken voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen, wijst zij het verzoek af.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden met aftrek, wegens een veroordeling voor opzettelijke overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 13 juli 2017.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm
van verlof.

Uit artikel 37 van de Regeling volgt dat strafonderbreking wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard gelegen in de persoon van de gedetineerde kan worden verleend, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze
redenen aan de voortzetting van de detentie in de weg staan.

Klager heeft om strafonderbreking verzocht in verband met zijn psychische en fysieke toestand. Er is onder meer sprake van PTSS en depressie, alsmede een behandeling voor longembolie. Namens klager is gesteld dat hem in de p.i. niet de zorg wordt
geboden die zijn psychische en fysieke toestand vereisen.

Uit het advies van het hoofd zorg van 10 maart 2016 en het advies van de medisch adviseur van 18 maart 2016 volgt dat klagers somatische en psychiatrische behandelingen in detentie kunnen worden voortgezet en dat het tevens mogelijk is klagers
behandeling voor PTSS door een ambulante behandelaar in de p.i. te laten continueren. Uit de adviezen kan worden opgemaakt dat klagers verzoekschrift inclusief bijlagen, en alle beschikbare medische gegevens tot en met 18 maart 2016, zijn meegewogen.

De beroepscommissie is van oordeel dat, gelet op de adviezen van het hoofd zorg en de medisch adviseur, geen sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden en/of dringende redenen van lichamelijke of psychische aard dat klager strafonderbreking zou
dienen te worden verleend. Zij acht aannemelijk geworden dat klager in detentie de noodzakelijke zorg voor zijn psychische en lichamelijke klachten kan worden geboden. Daarbij komt dat uit het advies vrijheden volgt dat nog geen sprake is van een
aanvaardbaar verlofadres, omdat geen reactie van het verlofadres is ontvangen dat klager daadwerkelijk verlof daar zou kunnen doorbrengen. Het hebben van een aanvaardbaar verlofadres is gelet op het bepaalde in artikel 4, aanhef en onder j., van de
Regeling een basisvoorwaarde voor verlofverlening. Ten aanzien van de “zakelijke en sociale gronden voor verlofverlening mede gelet op de medische problematiek van zijn dochter”, zoals namens klager is vermeld in het beroepschrift, kan de
beroepscommissie klager niet in het beroep ontvangen, nu dit verder niet is toegelicht c.q. van gronden is voorzien en het laatste argument geen onderdeel uitmaakt van klagers verzoek om strafonderbreking.
Voor wat betreft het overige vermeld in het beroep kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager voor wat betreft het onderdeel “zakelijke en sociale
omstandigheden mede gelet op de medische problematiek van zijn dochter” niet-ontvankelijk
in het beroep en verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. W.F. Korthals Altes en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 18 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven