Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0239/GV (tussenbeslissing), 10 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:10-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/239/GV (tussenbeslissing)

betreft: [...] datum: 10 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.M.C.J. Baaijens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 januari 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 april 2016, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, vond de behandeling van het beroep plaats. Hierbij is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens.
Tevens zijn namens de Staatssecretaris gehoord mevrouw mr. M.F.H. Hirsch Ballin, landsadvocaat, [...], selectiefunctionaris, en [...], juridisch adviseur van de DJI. Daarnaast was [...], afdelingshoofd van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard, aanwezig.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking voor de duur van drie maanden afgewezen.

2. De standpunten
2.1 Door en namens klager is het beroep – samengevat en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
• Klager gaat zijn drieëntwintigste detentiejaar in, inclusief zijn uitleveringsdetentie in Chili. Op het gratieverzoek dat is gedaan op 21 juli 2014, is nog niet beslist.
• Klagers detentiegedrag wordt door het PPC Haaglanden omschreven als een “modelgedetineerde”. Volgens het systeem van “promoveren/degraderen” wordt van een gedetineerde eigen inzet verwacht voor een succesvolle terugkeer in de samenleving.
Interne- en externe vrijheden moeten worden verdiend, net als de toepassing van elektronische detentie (e.d.). Klager heeft in de loop der jaren deelname aan het plusprogramma verdiend, evenals zijn vrijheid. De voorwaardelijke vrijheid zou hem
verleend
kunnen worden in de vorm van e.d., onder begeleiding van de reclassering en onder toezicht van het OM.
• Het verzoek om strafonderbreking is uniek. Dit verzoek is gedaan, hangende het gratieverzoek van de levenslange gevangenisstraf. Strafonderbreking kan worden toegestaan, indien sprake is van “een bijzonder geval” inzake “zodanige persoonlijke
omstandigheden” de gedetineerde betreffende (artikel 34 Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, hierna: Rtvi). Noch uit de afwijzende beslissing noch uit het verweerschrift blijkt dat er sprake is van een (limitatieve) weigeringsgrond als
bedoeld
in artikel 4 van de Rtvi. Tevens wordt gewezen naar het sub-beginsel van perspectief, reclassering en nazorg. Ook kunnen bijzondere voorwaarden opgelegd worden, zoals een mediaverbod.
Een bijzonderheid is dat verzocht is de reclassering in te schakelen bij het lopende gratieverzoek. In jurisprudentie heeft de RSJ bepaald dat ook een levenslanggestrafte recht heeft op reclasseringscontact (RSJ 19 mei 2015, 14/3242/GV). Als klager in
vrijheid wordt gesteld kan hij aantonen dat hij geen gevaar voor de samenleving vormt. Hij kan na tweeëntwintig jaar weer wennen aan de maatschappij. Ook de familie van klager heeft een vorm van “levenslang”. De familie is niet “meer”, maar toch ook
niet “minder” dan de nabestaanden. Klager heeft bij het gratieverzoek aangeboden om met de nabestaanden en het slachtoffer in gesprek te gaan als daartoe de behoefte bij hen aanwezig is. Ook wordt bekeken of niet volstaan kan worden met incidenteel
verlof, maar dat is niet mogelijk omdat klager graag zijn moeder goed en adequaat wil ondersteunen en daarvoor is meer tijd nodig. Nog een bijzonderheid is dat er nog steeds geen OM-adviezen zijn voor de gratieprocedure en het verzoek om
strafonderbreking. Het lijkt of in de afwijzende beslissing niet naar de belangen van klager is gekeken.
• De wettelijke taakopdracht van de selectiefunctionaris staat omschreven in artikel 15 van de Pbw. Ten onrechte meent de selectiefunctionaris dat zij een gemandateerde bevoegdheid heeft te beslissen op het verzoek om strafonderbreking. Buiten de
schuld van klager is er geen “Risc” afgenomen. Er zijn geen adviezen beschikbaar gekomen (reclassering, OM, vrijhedencommissie, etc.), terwijl het de bedoeling van de wetgever is deze te verzamelen. Ook wordt klager tegengewerkt in zijn pogingen een
extra advies aan de HR te vragen.
• Er is een hiaat in de daadwerkelijke rechtsbescherming. Als het beroep gegrond wordt verklaard, kan aan de Minister opnieuw opdracht gegeven worden de strafonderbreking te onderzoeken. De RSJ kan namelijk niet doen wat de Minister had behoren
te
doen. Dit geldt temeer nu de Minister de rechtsgang via artikel 11 van de Gratiewet ook al aan klager onthoudt, namelijk sinds 4 december 2014. Het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie is van belang. Primair wordt hierom verzocht.
• Het goede detentiegedrag en de goede intenties zijn evident. Subsidiair wordt verzocht de bestreden beslissing te vernietigen en een nieuwe beslissing te geven op het verzoek.
Klager zegt dat hij een verschrikkelijk delict heeft begaan. Hij vraagt zich af wat hij feitelijk kan doen om in aanmerking te komen voor extramurale activiteiten. Hij heeft 17 jaar in het PPC doorgebracht. Hij verblijft sinds november 2015 in de
locatie Zuyder Bos. Het is hier meer dynamisch, maar klager heeft een goed ritme gevonden. Klager heeft niet zelf om overplaatsing verzocht. Toen klager in het PPC verbleef, heeft hij het verzoek om strafonderbreking gedaan. Hij vindt het vreemd dat
hij
in die periode is overgeplaatst en het lijkt alsof de spelregels tijdens het spel veranderd worden. Klager verwijst naar zijn schriftelijke toelichting. In die toelichting heeft hij uitgelegd dat één dag verlof niet genoeg is. Klager is gebaat bij
strafonderbreking voor langere duur om zijn moeder te ondersteunen. De uitkomst van het gratieverzoek hoeft niet afgewacht te worden, want de gratieprocedure en het verzoek om strafonderbreking bijten elkaar niet.
Het verzoek om strafonderbreking sluit aan op het gratieverzoek. De intramurale activiteiten die klager onderneemt in het kader van zijn resocialisatie, houden verband met zijn geloof. Klager was eerder al Jehova-getuige, maar in de EBI is hij gedoopt.
Hij heeft een moreel kompas. Sinds ongeveer een jaar is klager bezig met een zelfstudie voor de computer. Klager heeft sociale contacten met mensen buiten de detentie. Klager verblijft niet op de afdeling bestemd voor levenslanggestraften. Hij vindt
dat
niet gepast, omdat hij zich niet met hen wil identificeren. Klager doet aan kunstschilderen, maar hij twijfelt of dit ook past in de re-integratie. Klager heeft de Reflector niet afgerond. Hij heeft deze wel ingevuld op de computer, maar de Reflector
moet ook digitaal worden ondertekend. Niemand kon hem vertellen wat met de antwoorden zou gebeuren, dus heeft klager ervoor gekozen de Reflector niet te ondertekenen. Klager wil met strafonderbreking laten zien dat hij zijn leven verbeterd heeft.
Met betrekking tot de komende beleidswijziging wordt opgemerkt dat maatwerk moet worden geleverd. Klager verzoekt om strafonderbreking voor drie maanden, of voor zo lang als de beroepscommissie bepaalt.

2.2 Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De landsadvocaat heeft – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Klager is in 1995 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens een gewapende roofoverval op een Albert Heijn, waarbij hij twee mensen heeft doodgeschoten en één persoon zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Bij ditzelfde vonnis is
klager
ook veroordeeld voor vier andere gewapende overvallen. Op het gratieverzoek van klager is nog niet beslist. De vraag is of in afwachting op een beslissing op zijn gratieverzoek het verzoek om strafonderbreking ten onrechte is afgewezen.
Uit de Rtvi volgt dat strafonderbreking alleen in zeer bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer wordt verleend. Klager verzoekt om strafonderbreking in afwachting van een beslissing op zijn gratieverzoek, opdat hij zich kan voorbereiden op
een
terugkeer in de samenleving. Voor zo een doel wordt strafonderbreking niet verleend. Dat geldt ook voor de wens van klager om meer tijd met zijn moeder door te brengen vanwege haar leeftijd. Omdat er geen grond is voor strafonderbreking, is ook niet
getoetst aan de weigeringsgronden van artikel 4 Rtvi. Derhalve zijn ook geen adviezen opgevraagd.
De afwijzing van het verzoek levert geen strijd met artikel 3 van het EVRM op. Vereist is dat een levenslanggestrafte een perspectief (de jure en de facto) moet hebben op invrijheidstelling op enig moment, namelijk als geen strafdoelen worden gediend
met verdere tenuitvoerlegging. Dit verplicht niet tot het aanbieden van rehabilitatie- en reintegratieprogramma’s aan levenslanggestraften, laat staan het verlenen van verlof of strafonderbreking. De HR heeft geoordeeld dat de beschikbaarheid van het
middel van gratie maakt dat de levenslange gevangenisstraf in Nederland geen absoluut karakter heeft en niet in strijd komt met artikel 3 van het EVRM. Aan dit artikel kan klager dus geen recht ontlenen op strafonderbreking of verlof. Dit geldt te meer
nu in dit stadium van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet kan worden gezegd dat verlof of strafonderbreking moet worden verleend met het oog op de voorbereiding op een invrij-heidstelling. Het EHRM heeft voorts geoordeeld dat
de
lidstaten een grote beoordelingsvrijheid hebben ten aanzien van het moment waarop een herbeoordeling van de voortzetting van de levenslange gevangenisstraf zou moeten plaatsvinden. Met grote terughoudendheid heeft het hof vijfentwintig jaar na
oplegging
van de straf als grootste gemene deler genoemd. Maar het hof heeft ook geoordeeld dat dertig jaar detentie geen strijd met artikel 3 van het EVRM oplevert. Klager verblijft op dit moment eenentwintig jaar en vijf maanden in detentie. Ook als de
uitleveringsdetentie wordt meegeteld, is verlof nu een brug te ver en levert de termijn nog steeds geen strijd op met artikel 3 van het EVRM. Inhoudelijk wordt verwezen naar jurisprudentie van de HR en het EHRM.
Op 1 april 2016 werd bekend dat naast de mogelijkheid van gratie thans wordt gewerkt aan een beleid voor de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf door vanaf vijfentwintig jaar na aanvang van de detentie een systeem van periodieke
herbeoordeling in te voeren. Hierover is reeds geadviseerd. Op dit systeem van herbeoordeling dient – gelet op de huidige duur van de detentie van klager – niet te worden vooruitgelopen. Terughoudendheid is gepast. Een gegrondverklaring zou de
parlementaire discussie kunnen doorkruisen. Dit debat dient bij uitstek eerst in het parlement te worden gevoerd.
De beslissing op het gratieverzoek dient eerst te worden afgewacht. Dat verzoek ligt op dit moment voor advies bij het OM. Het OM heeft recent een slachtofferonderzoek afgerond en zal op korte termijn – uiterlijk 15 april 2016 – advies uitbrengen. Dit
advies betreft alleen het gratieverzoek. Ook het gerecht dient advies uit te brengen. Vanuit DJI is bekend dat er geen intentie bestaat voor andere onderzoeken.
Klager is zeer recent, op 13 november 2015, vanuit het PPC Haaglanden overgeplaatst naar de locatie Zuyder Bos. Tot 13 november 2015 was de detentie van klager gericht op stabilisatie. In het PPC hebben psychodiagnostiek, interventies en intensieve
behandelingen plaatsgevonden. Op 4 november 2015 heeft de directeur van het PPC verzocht om overplaatsing, nadat klager in de loop der jaren in toenemende mate was open gaan staan voor behandeling. Inmiddels was gebleken dat hij stabiel en zelfstandig
functioneerde. Klager is geplaatst op een normale afdeling en verblijft in het plusprogramma.
Klager neemt deel aan activiteiten. Deze dragen bij aan resocialisatie. In het kader van arbeid maakt klager muurschilderingen. Vier dagdelen per week volgt klager onderwijs. Klager heeft een laptop op zijn cel in verband met zijn gratieprocedure en om
zich verder te bekwamen in het programmeren. Klager heeft toegang tot beveiligde websites en vragen over resocialisatie kunnen worden beantwoord. Aan klager is de Reflector aangeboden, op grond waarvan de motivatie wordt gemeten om te stoppen met
criminaliteit en meer te werken aan herstelgerichte detentie. Daarna kan worden gekozen voor “Kiezen voor verandering”. Klager heeft geweigerd de Reflector te ondertekenen, waardoor het ook niet mogelijk is concrete resocialisatiedoelen vast te
stellen.
Daarmee kan niet worden vastgesteld of ten behoeve van de realisatie van de resocialisatiedoelen strafonderbreking of verlof zou moeten worden verleend. Voornoemde omstandigheden dragen bij aan resocialisatie en staan niet in de weg aan een mogelijk
toekomstige invrijheidstelling van klager.
Met betrekking tot het aangevoerde over de mandatering wordt verwezen naar het verweerschrift.
De selectiefunctionaris heeft aangevoerd dat klager het verzoek tot strafonderbreking heeft gedaan, toen hij in het PPC verbleef. Op het moment dat het advies werd uitgebracht, verbleef klager in de locatie Zuyder Bos. Maar ook klagers functioneren in
het PPC is in het advies opgenomen. Klager verbleef immers nog niet lang in de locatie Zuyder Bos.
De landsadvocaat zegt toe dat het advies van het OM in de gratieprocedure zal worden nagestuurd.

3. De beoordeling
Klager is sinds 9 november 1994 in Nederland gedetineerd. Hij is bij vonnis van 18 april 1995 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, wegens – kort gezegd – meervoudige moord, een poging tot moord en een aantal gewapende roofovervallen. Klager
heeft tot 13 november 2015 in het PPC Haaglanden verbleven. Daarna is hij overgeplaatst naar de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Op klagers verzoek om strafonderbreking heeft de directeur van de locatie Zuyder Bos negatief geadviseerd, omdat elke grond voor het verlenen van strafonderbreking ontbreekt. Daarom zijn verder geen adviezen opgevraagd.

Klager heeft op 21 juli 2014 een (eerste) gratieverzoek ingediend. Op dit verzoek is nog niet beslist.

Klager wil tijdens de strafonderbreking re-integratieactiviteiten ondernemen.

De beroepscommissie overweegt als volgt.
De beroepscommissie heeft eerder overwogen (zie onder meer RSJ 21 augustus 2014, 14/1296/GA) dat de voorbereiding op de terugkeer in de maatschappij uitgangspunt dient te blijven voor alle gedetineerden. De enkele omstandigheid dat een gedetineerde
levenslang is gestraft, kan daarom niet redengevend zijn voor afwijzing van een verzoek om deelname aan resocialisatie-activiteiten. Verlof dient in beginsel onderdeel uit te maken van de resocialisatie van een gedetineerde.
De beroepscommissie sluit in de situatie waarin klager zich bevindt niet uit dat er persoonlijke omstandigheden, zoals bedoeld bij strafonderbreking en incidenteel verlof, zijn die enige vorm van verlof buiten de inrichting noodzakelijk maken. Dit
verlof zou dan mede kunnen worden aangewend om de in detentie begonnen resocialisatie-activiteiten daarbuiten voort te zetten.

In dit geval heeft klager verzocht om strafonderbreking voor de duur van drie maanden. Op grond van artikel 34 Rtvi kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan
met
een andere vorm van verlof.
In de Toelichting bij dit artikel staat, voor zover van belang, het volgende: “In deze bepaling wordt uitdrukking gegeven aan de complementaire aard van de strafonderbreking, dat wil zeggen dat strafonderbreking alleen mogelijk is wanneer de voor het
bijwonen van de gebeurtenis in kwestie benodigde tijd te lang is voor incidenteel verlof dan wel het doel niet door incidenteel verlof wordt geregeld. (...) Wordt een verzoek ingediend als een verzoek om incidenteel verlof maar meent de directeur dat een
dergelijk verlof voor het betreffende doel, bijvoorbeeld gelet op de duur, niet mogelijk is, dan kan hij de indiener daarover informeren en hem aanbieden het verzoek te laten behandelen als een verzoek om strafonderbreking. Ook de omgekeerde situatie
kan zich voordoen, wanneer bijvoorbeeld een verzoek om strafonderbreking wordt gedaan terwijl de directeur meent dat met een incidenteel verlof kan worden volstaan. In plaats van dan eerst de afwijzing op die grond door de minister (lees: de
Staatssecretaris) af te wachten, kan de directeur onmiddellijk voorstellen het verzoek te wijzigen.”

Klager heeft uitdrukkelijk in beginsel de maximale strafonderbreking van drie maanden verzocht met het doel zijn moeder te ondersteunen en vanwege resocialisatiedoeleinden. Hij heeft ervoor gekozen niet (subsidiair) om incidenteel verlof te vragen,
omdat deze vorm van verlof uitsluitend voor (zeer) kort verlof is bedoeld. Dit standpunt miskent dat artikel 34 Rtvi als een uitdrukkelijke voorwaarde voor het verlenen van strafonderbreking vereist dat niet met een andere vorm van verlof kan worden
volstaan. De beroepscommissie is er niet van overtuigd dat de door klager genoemde doelen niet (geheel of ten dele) zouden kunnen worden verwezenlijkt in het kader van een korter verlof. Het ligt bovendien ook niet voor hand om in het kader van
resocialisatie een eventueel eerste verlof direct voor drie maanden te verlenen.
Op deze gronden kon de gevraagde strafonderbreking dan ook worden afgewezen.
In dit stadium van de behandeling van het beroep en gelet op het voortduren van de detentie acht de beroepscommissie het wenselijk en noodzakelijk om de mogelijkheden van een korter verlof te beoordelen.
De beroepscommissie acht zich echter onvoldoende geïnformeerd om thans een beslissing te nemen. Zij is in afwachting van het advies van het OM in de gratieprocedure, met daarin het slachtoffer-nabestaandenonderzoek. Voorts is een aanvullende rapportage
nodig, ook met het oog op het onderzoek van contra-indicaties voor verlofverlening zoals bedoeld in artikel 4 van de Rtvi. De beroepscommissie draagt de Staatssecretaris dan ook op een reclasseringsadvies en gedragsrapportage te laten opmaken.

De beroepscommissie zal de behandeling van het beroep voor een periode van drie maanden aanhouden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie houdt de behandeling van het beroep voor een periode van drie maanden aan. Zij draagt de Staatssecretaris op om na ontvangst van deze uitspraak binnen deze periode een reclasseringsadvies en gedragsrapportage op te laten maken en
deze aan de beroepscommissie, klager en diens raadsman te overleggen. Na ontvangst van de reactie van beide partijen hierop bepaalt de beroepscommissie de wijze van afdoening van het beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 10 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven