Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0342/GM, 13 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:13-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/342/GM

betreft: [klager] datum: 13 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 27 januari 2016 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Klager, die inmiddels in vrijheid is gesteld, en de inrichtingsarts bij de p.i. Lelystad, hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 26 april 2016, gehouden in de p.i Amsterdam Over-Amstel.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 6 december 2015, betreft de behandeling van klagers hoofdpijnklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. In het bemiddelingsverslag staan diverse onwaarheden. Klager is nog nooit door een arts onderzocht, alleen door verpleegkundigen. Ook heeft hij niet constant
hoofdpijn,
maar af en toe. Ook klopt het niet dat klager druppels clonazepine zou gebruiken. Hij heeft deze alleen voor noodgevallen tijdens een epileptische aanval. Klager is nimmer neurologisch onderzocht. Hij gebruikt alleen ibuprofen tegen de hoofdpijn. Op 13
en 14 november 2015 heeft klager meermalen aangegeven dat onderzoek moest plaatsvinden, maar dit is tot op heden niet gebeurd. Klager heeft op dit moment dagelijks hoofdpijn, mede door toedoen van de medische dienst. Op 19 november 2015 is hij niet op
de afspraak bij de medische dienst verschenen, omdat hij intern moest verhuizen naar afdeling H., hetgeen volgens het personeel belangrijker was dan klagers afspraak met de inrichtingsarts.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt niet nader toegelicht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt op basis van de stukken, waaronder het medisch dossier, vast dat klager op 13 november 2015 in zijn cel is mishandeld door een medegedetineerde. Hij is op zijn hoofd en zijn borst geslagen en geschopt. Ook is hij met een stoel
op zijn hoofd geslagen.

In de periode na de mishandeling is klager zeer frequent gezien door de medische dienst in verband met (onder meer) hoofdpijnklachten als gevolg van het incident. Dat klager in eerste instantie is gezien door de verpleegkundige en niet door de
inrichtingsarts acht de beroepscommissie niet onzorgvuldig. Op 19 november 2016 stond klager ingepland op het spreekuur van de inrichtingsarts. De omstandigheid dat klager op 19 november 2016 niet kon verschijnen op de afspraak bij de inrichtingsarts,
omdat hij – naar later bleek – naar een andere afdeling werd overgeplaatst, is niet aan de medische dienst te wijten. Uit het medisch dossier volgt voorts dat klager op 26 november 2016 evenmin is verschenen op de afspraak bij de inrichtingsarts.

Aangezien klagers hoofdpijnklachten bleven aanhouden werd op 12 februari 2016 door de inrichtingsarts aanleiding gezien neurologisch onderzoek te laten verrichten. Nu de einddatum van klagers detentie (22 februari 2016) op dat moment naderde en de
inrichtingsarts geen reden zag klager met spoed neurologisch te laten onderzoeken, heeft hij aangeboden bij klagers eigen neuroloog alvast een afspraak in te plannen voor na afloop van klagers detentie.

De beroepscommissie is van oordeel dat persisterende hoofdpijnklachten, zeker bij gedetineerden met epilepsie, een indicatie vormen neurologisch onderzoek te laten verrichten. Niet gebleken is echter dat ten aanzien van klager een indicatie bestond
genoemd onderzoek met spoed te laten verrichten. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien dan ook van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm
neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, J.G.J. de Boer en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 13 mei 2016

secretaris voorzitter

Naar boven