nummer: 16/728/GM
betreft: [klager] datum: 13 mei 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 29 februari 2016 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 26 april 2016, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is namens de inrichtingsarts gehoord, [...], hoofd zorg bij de p.i. Ter Apel.
Klager is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur ontvangen op 25 januari 2016, betreft de weigering van de medische dienst klager te behandelen voor zijn oogklachten.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht schriftelijk – zakelijk weergeven – als volgt toegelicht. Een arts in Detentiecentrum Schiphol vond dat klager geopereerd moest worden. De inrichtingsarts van de p.i. Ter Apel heeft niet naar klagers oog gekeken en heeft
vervolgens alleen zalf voorgeschreven. Klager heeft niet de indruk dat zijn klacht serieus is genomen.
Namens de inrichtingsarts is het volgende standpunt – zakelijk weergeven – ingenomen. Omdat klager last had van zijn oog is hij twee keer gezien door de inrichtingsarts. Op 21 januari 2016 is geconstateerd dat het om een pterygium gaat. Klager is
uitgelegd wat dit betekent. Ook is aan hem uitgelegd wanneer een pterygium eventueel wordt geopereerd. Getoetst is of klager dit begrepen had.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht niet aannemelijk dat de inrichtingsarts niet (goed) naar klagers oog heeft gekeken. Gebleken is dat klager een klein pterygium op zijn hoornvlies heeft en dat er geen noodzaak was (en is) om dit te verwijderen. Gelet op het
bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichtingsarts voldoende adequaat heeft gehandeld. Het handelen van de inrichtingsarts kan derhalve niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal
ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, J.G.J. de Boer en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 13 mei 2016
secretaris voorzitter