Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0760/GM, 13 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:13-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/760/GM

betreft: [klager] datum: 13 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 17 februari 2016 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 april 2016, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is namens de inrichtingsarts van de p.i. Ter Apel, [...], hoofd zorg, gehoord.
Klager en zijn raadsvrouw zijn niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 4 februari 2016, betreft de behandeling van klagers oogproblemen en de bejegening van klager door de inrichtingsarts.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
In de ochtend van 1 februari 2016 heeft een collega van de inrichtingsarts aan klager, naar klagers volle tevredenheid, oogdruppels voorgeschreven aan klager die diezelfde middag bij hem zouden worden bezorgd. De inrichtingsarts heeft klager vervolgens
later die middag opgeroepen, waarna klager een aanvaring met hem heeft gehad. De inrichtingsarts gaf aan dat de oogdruppels niet zouden worden verstrekt.
Anders dan de medisch adviseur stelt is klager niet gewend aan het gebruik van oogdruppels. Oogdruppels gebruikt(e) klager niet. Voorts is het niet juist dat uit onderzoek zou zijn gebleken dat het voorschrijven van medicatie onnodig zou zijn;
integendeel. De inrichtingsarts heeft klager helemaal niet onderzocht.
Door het hoofd zorg is niet ingegaan op de uiteenlopende berichtgeving aan klager op 1 februari 2016. Ook had aandacht besteed moeten worden aan het feit dat klager een onbevredigend gevoel heeft overgehouden aan het consult bij de inrichtingsarts.
Klager verzoekt om een tegemoetkoming. Voorts is namens klager verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep.

Namens de inrichtingsarts is – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Klager heeft in de p.i. Veenhuizen oogdruppels voorgeschreven gekregen. In de p.i. Ter Apel is klager op 9 december 2015 gezien door de verpleegkundig specialist. Hij had
last van jeukende ogen. Een week later is klager door de inrichtingsarts gezien. Die constateerde dat sprake was van een pterygium in het oog. Aan klager is uitgelegd dat op dat moment geen indicatie bestond voor een operatie dan wel voor het
voorschrijven van medicatie. Nadat klager een klacht had ingediend is dit nogmaals aan hem uitgelegd. Hij wilde zijn klacht toch graag doorzetten.

3. De beoordeling
Voor zover is verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep omdat klagers raadsvrouw verhinderd was ter zitting te verschijnen overweegt de beroepscommissie dat zij het verzoek onvoldoende klemmend acht en zij zich voldoende ingelicht acht
om
op het beroep te beslissen. Zij wijst het verzoek dan ook af.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat uit de stukken, waaronder het medisch dossier, volgt dat klager een klein pterygium op zijn hoornvlies heeft en dat er geen noodzaak was (en is) om dit te verwijderen. Evenmin bestaat bij een dergelijke
aandoening reden voor het voorschrijven van oogdruppels. De beroepscommissie begrijpt dat bij klager mogelijk enige verwarring is ontstaan nu door de collega van de inrichtingsarts aan klager in de ochtend van 1 februari 2016 wel oogdruppels zijn
voorgeschreven, hetgeen diezelfde dag is teruggedraaid. Het voorgaande laat echter onverlet dat geen medische indicatie bestond voor het voorschrijven van oogdruppels aan klager. Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat het
handelen van de inrichtingsarts derhalve niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Voor zover klager heeft aangevoerd dat de inrichtingsarts hem onheus heeft bejegend overweegt de beroepscommissie dat blijkens hoofdstuk 7 van de Nota van toelichting bij de Penitentiaire maatregel geen beklag open staat tegen feitelijke gedragingen
van
de inrichtingsarts of de voor hem werkzame personen. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover klager klaagt over de behandeling van zijn oogproblemen.
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag voor zover hij klaagt over de bejegening door de inrichtingsarts.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, J.G.J. de Boer en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 13 mei 2016

secretaris voorzitter

Naar boven