Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0435/GM, 13 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:13-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/435/GM

betreft: [klager] datum: 13 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Nagtegaal, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 27 januari 2016 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Klager, zijn raadsman en de inrichtingsarts hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 26 april 2016, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 19 november 2015, betreft de wijze van behandeling van klagers polsklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is zijn klacht schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
De inrichtingsarts heeft een onjuiste diagnose gesteld. Klager heeft pas vier dagen nadat hij was gevallen de medische dienst bezocht. Door de medische dienst werd gesteld dat geen sprake was van een botbreuk. Klager had het idee dat er heel kort en
met
onvoldoende zorg werd gekeken naar zijn polsklachten. Hij had aangegeven dat de pijn voor hem scherper voelde dan bij een reguliere kwetsuur, zoals een kneuzing of schaving. Ook heeft hij wel degelijk gemeld dat hij zijn arm niet goed kon bewegen.
Klager vindt dat nader onderzoek verricht had moeten worden. Klager betwist nadrukkelijk dat hij in goed overleg zou hebben afgesproken dat een afwachtend beleid zou worden gevoerd.
Voorts is klager van mening dat door de medische dienst onvoldoende voortvarend is gehandeld. Afgesproken was dat op 15 oktober 2015 door de inrichtingsarts nader onderzoek zou worden verricht naar zijn klachten. Door een fout van de verpleegkundige is
dit nagelaten. Na verschillende verzoeken van klager werd het hem pas 11 dagen later duidelijk dat hij nooit was ingepland voor nader onderzoek. Klager voelt zich niet serieus genomen. Hij verzoekt om toekenning van een tegemoetkoming.
Voorts wordt namens klager verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep.

De inrichtingsarts heeft schriftelijk het volgende standpunt – zakelijk weergegeven – ingenomen. Klager heeft zich pas vier dagen na de val bij de medische dienst gemeld met zijn klachten. Op 29 september 2015 heeft klager met een verpleegkundige
gesproken. Gekeken is naar de aard, hevigheid en de duur van de klachten. De verpleegkundig dacht niet direct aan een fractuur, omdat geen dislocatie werd geconstateerd en geen beperking in de mobiliteit. Klager had enkel pijnklachten bij belasting. In
goed overleg met klager werd daarom een afwachtend beleid afgesproken. Bij aanhouding of verergering van de klachten zou klager zich weer melden bij de medische dienst. Tevens kon klager op de afdeling pijnmedicatie krijgen. Uit de administratie van de
afdeling blijkt dat klager hier nooit om heeft verzocht.
Op 15 oktober 2015 heeft klager zich weer gemeld bij medische dienst, omdat de klachten bleven aanhouden. Afgesproken werd dat de volgende dag nader onderzoek zou worden verricht door de inrichtingsarts.
Op 26 oktober 2015 ontving de medische dienst een briefje van klager dat hij nog steeds last had van zijn arm. Op dat moment werd duidelijk dat klager nog geen consult had gehad bij de inrichtingsarts. De inrichtingsarts betreurt het dat klager niet
conform de afspraak op het spreekuur is ingepland. De desbetreffende verpleegkundige heeft in een gesprek met klager hiervoor haar excuses aangeboden. Ook is beslist klager voor het maken van een controlefoto naar de röntgenpoli te verwijzen. Hier werd
een kleine fractuur geconstateerd en is verder beleid uitgezet.

3. De beoordeling
Namens klager is verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. De beroepscommissie acht het verzoek om aanhouding onvoldoende klemmend en zij acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. Zij wijst het verzoek om aanhouding
dan ook af.

De beroepscommissie stelt op basis van de stukken, waaronder het medisch dossier, vast dat klager op 25 september 2015 is gevallen bij het voetballen, waarna hij zich op 29 september 2015 met klachten aan zijn onderarm / pols heeft gemeld bij de
medische dienst. Op dat moment was geen sprake van een hematoom, een zwelling of een abnormale stand. Gelet hierop heeft de medische dienst naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook terecht een afwachtend beleid gehanteerd.
Omdat de klachten bleven aanhouden heeft klager zich op 15 oktober 2015 weer gemeld bij de medische dienst. Klager zou de volgende dag op het spreekuur van de inrichtingsarts worden ingepland; dit is door een fout van de verpleegkundige niet gebeurd.
Op
26 oktober 2015 is klager gezien door de inrichtingsarts en is hij doorverwezen naar het ziekenhuis. Uit de specialistenbrief van drs. J. van ‘Isala klinieken’ te Zwolle van 26 oktober 2015 blijkt dat er mogelijk sprake was van een oude fractuur.
De beroepscommissie stelt op basis van het voorgaande vast dat sprake is geweest van een ‘logistieke’ fout als gevolg waarvan klager niet is ingepland op het spreekuur van de inrichtingsarts op 16 oktober 2015. Hoewel dit niet had mogen gebeuren, is
niet gebleken dat deze inplanningsfout enig gevolg heeft gehad voor het herstel van klagers polsklachten.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts dan ook niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, J.G.J. de Boer en dr. Ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 13 mei 2016

secretaris voorzitter

Naar boven