Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3962/TB en 16/336/TB, 6 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:06-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3962/TB en 16/336/TB

betreft: [klager] datum: 6 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. R. Polderman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen beslissingen van 23 november 2015 en 26 januari 2016 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissingen.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 april 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Polderman, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst
Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft:
a. de beslissing van de Staatssecretaris van 23 november 2015 tot vaststelling van het individueel beveiligingsniveau als laag;
b. de beslissing van de Staatssecretaris van 26 januari 2016 tot plaatsing van klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde
longstayvoorziening, met vaststelling van het individueel beveiligingsniveau als laag.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 11 mei 1988 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 23 november 1989
aangevangen in FPC Dr. S. van Mesdag. Op 26 april 2000 is klager overgeplaatst naar FPC Oostvaarderskliniek. Op 13 februari 2006 is klager overgeplaatst naar de longstayvoorziening van de Pompestichting. Bij beslissingen 29 juni 2006, 16 januari 2013,
5
september 2014 en 10 oktober 2014 heeft de Staatssecretaris klagers verblijf in voornoemde longstayvoorziening gecontinueerd.
Bij advies van 17 juni 2015 heeft de Pompestichting de Staatssecretaris geadviseerd de longstaystatus van klager te handhaven. De LAP heeft op 3 november 2015 geadviseerd de longstaystatus van klager voort te zetten onder de voorwaarden dat over een
jaar een herbeoordeling van de longstaystatus zal plaatsvinden.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verblijft thans ruim tien jaar in een longstayvoorziening. De inrichting heeft de afgelopen periode onvoldoende inspanningen geleverd om te komen tot het exploreren van een mogelijk
behandel- en/of uitstroomtraject. In 2014 heeft de LAP de aanbeveling gedaan om gesprekken tussen klager en de psycholoog op te starten. Hieraan heeft de inrichting onvoldoende uitvoering gegeven; slechts één keer in de maand vindt een dergelijk
gesprek
plaats. Tijdens die gesprekken is klager open; hij vertelt de psycholoog wat hem bezig houdt. Klager vindt dat die gesprekken goed verlopen. De mededeling van de inrichting dat klager zich onvoldoende inzet voor revalidatie acht klager onbegrijpelijk
en
diskwalificerend. Klager heeft de afgelopen periode veel meegemaakt; door een infectie heeft hij in coma gelegen en moest zijn onderbeen worden geamputeerd. Bovendien heeft hij onlangs zijn vader en zus verloren. Zijn prothese past niet goed, omdat die
is aangemeten toen hij tien kilo minder woog. Klager doet zijn best, maar komt van ver. Klager wil, gelet op alles wat hij de afgelopen periode heeft meegemaakt, geen medicatie gebruiken. Van delictgevaar is geen sprake meer. Klager heeft tijdens zijn
lange verblijf in de tbs veel geleerd. Hij is in het verleden regelmatig met verlof geweest en dat verliep goed. Klager zou graag weer met verlof willen en in de toekomst buiten willen wonen en werken. Er wordt getwijfeld aan de expertise van de
Pompestichting; de inrichting onderneemt nauwelijks iets, terwijl klager bereidheid toont om verder te komen. Door de opstelling van de inrichting verandert er helemaal niets. Gelet op alle in aanmerking komende belangen had de Staatssecretaris niet
tot
de bestreden beslissing kunnen komen.
Klager kan zich overigens verenigen met de vaststelling van het individueel beveiligingsniveau als laag.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. De LAP heeft in haar advies van 11 juli 2014 vermeld dat zij het aangewezen acht dat de gesprekken tussen de psycholoog en klager over zijn seksuele
problematiek
worden opgestart en dat zij een jaar later op de hoogte wil worden gesteld van de resultaten hiervan zodat deze bij een herbeoordelingsadvies kunnen worden betrokken. De Pompestichting heeft in het herbeoordelingsadvies vermeld dat voortzetting van
klagers longstaystatus geïndiceerd. Klagers pathologie is niet gewijzigd en de samenwerking verloopt moeizaam. Hoewel klager in een eerder stadium had toegezegd te zullen meewerken aan gesprekken ten aanzien van een seksuele anamnese bestond hiertegen
aanvankelijk weerstand. Het heeft daarom een tijd geduurd voordat klager instemde met een kennismakingsgesprek met een psycholoog. Inmiddels vinden die gesprekken plaats, maar het afnemen van de daadwerkelijke seksuele anamnese is nog niet begonnen.
Klager praat wel met de psycholoog, maar niet over zijn seksuele problematiek. De frequentie van deze gesprekken is laag, omdat de inrichting klager geen druk wil opleggen. Een behandeling is nog niet van de grond gekomen en zijn delictgevaarlijkheid
is
nog niet afgenomen. De Pompestichting ziet voorts een indicatie voor anti-psychotische medicatie, maar klager wil hieraan niet meewerken. De LAP heeft in het advies van 3 november 2015 overwogen op dit moment geen perspectieven te zien voor een nieuwe
behandeling of uitplaatsing van klager. Voorts heeft de LAP meegedeeld dat zij verdiepende diagnostiek omtrent het thema seksualiteit noodzakelijk acht. Op het moment van het advies was er evenwel nog geen rapportage hierover. Bij deze stand van zaken
heeft de LAP geadviseerd tot handhaving van de longstaystatus. Wel wil de LAP over een jaar, aan de hand van rapportage over de seksuele anamnese, klagers longstaystatus opnieuw beoordelen. Op grond van het vorenstaande heeft de Staatssecretaris in
redelijkheid kunnen beslissen tot continuering van klagers verblijf in de longstayvoorziening.

4. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep gericht tegen de beslissing als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie als volgt. Bij beslissing van 23 november 2015 heeft de Staatssecretaris enkel beslist tot vaststelling van een laag individueel
beveiligingsniveau. Op 23 november 2015 is – al dan niet bewust – geen beslissing genomen over de voortzetting van klagers verblijf in een longstayvoorziening. Gelet hierop en nu namens klager te kennen is gegeven dat het beroep niet is gericht tegen
de
vaststelling van een laag individueel beveiligingsniveau, heeft klager geen belang bij zijn beroep. De beroepscommissie zal klager om die reden niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep gericht tegen de beslissing als vermeld onder a.

Overigens overweegt de beroepscommissie dat de eerdere beslissing van de Staatssecretaris van 10 oktober 2014 de grondslag vormde voor klagers verblijf in een longstayvoorziening gedurende de periode van 23 november 2015 tot 26 januari 2016. In
uitspraak RSJ 27 maart 2015, 14/3923/TB is het tegen deze beslissing ingestelde beroep door de beroepscommissie ongegrond verklaard.

Ten aanzien van het beroep gericht tegen de beslissing als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klager verblijft sinds 13 februari 2006 in een longstayvoorziening van de Pompestichting.

In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus
nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken.

De Pompestichting heeft op 17 juni 2015 geadviseerd om klagers longstaystatus te handhaven. Volgens de inrichting is klagers pathologie niet bewerkbaar gebleken, ontbreekt enig ziekte-inzicht en is slechts zeer beperkt sprake van motivatie tot
behandeling. De inrichting ziet geen aanwijzingen die duiden op een verandering in het gedrag van klager en van omstandigheden die een wijziging in de huidige verblijfsstatus zouden kunnen rechtvaardigen is niet gebleken. Uit de risicotaxaties is
gebleken dat het risico op seksueel gewelddadig gedrag, wanneer klager zelfstandig zou moeten functioneren, wordt ingeschat als matig tot hoog. Ook in de inrichting bestaat risico op seksueel grensoverschrijdend gedrag, zoals is gebleken tijdens twee
incidenten die hebben plaatsgevonden in februari en april 2015.

De LAP heeft in haar eerdere advies van 18 december 2012 overwogen het wenselijk te achten dat wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn voor een therapeutische benadering van de seksuele problematiek van klager. In het advies van 11 juli 2014 heeft de
LAP hieromtrent het volgende overwogen: “[Klager] heeft geruime tijd in het ziekenhuis verbleven en is pas op 4 juni 2014 teruggekeerd naar de kliniek. [Klager] is momenteel volop bezig met revalidatie en hij beweegt zich voort in een rolstoel. De
gesprekken met de psycholoog over [klagers] seksualiteit hebben derhalve nog niet plaatsgevonden [...]. De adviescommissie acht het aangewezen dat in de komende periode de gesprekken met de psycholoog worden opgestart [...].”
Uit het herbeoordelingsadvies van de Pompestichting van 17 juni 2015 volgt dat klager aanvankelijk weerstand had tegen en twijfels had over het voeren van gesprekken met de psycholoog over zijn seksuele problematiek. Hierdoor heeft het een tijd geduurd
voordat klager heeft ingestemd met een kennismakingsgesprek met de psycholoog.
In het advies van 3 november 2015 heeft de LAP het volgende overwogen: “De adviescommissie merkt op dat uit de stukken van de kliniek en het gesprek met [klager] is gebleken dat eerst onlangs gesprekken met een psycholoog over zijn
seksualiteitsbeleving
zijn opgestart. [...] Tot een afzonderlijke rapportage op dit punt is het kennelijk nog niet gekomen. [...] De commissie wenst over een jaar een schriftelijke rapportage te ontvangen met betrekking tot het verloop van het onderzoek en de eventuele
uitkomsten hiervan.” Bij deze stand van zaken heeft de LAP geoordeeld dat in redelijkheid tot de vaststelling kan worden gekomen dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling op dit moment niet zinvol is. Voorts ziet de LAP geen
mogelijkheden voor een uitstroomtraject van klager naar een GGZ voorziening. Derhalve heeft de LAP geadviseerd tot voortzetting van klagers longstaystatus.

Gelet op de eensluidende adviezen van de Pompestichting en de LAP, waaruit onder meer volgt dat nog steeds sprake is van delictgevaarlijkheid en dat slechts in zeer geringe mate sprake is van behandelingsvatbaarheid, heeft de Staatssecretaris bij
afweging van alle in aanmerking komende belangen en omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat inmiddels gesprekken tussen klager en een psycholoog plaatsvinden, in redelijkheid kunnen beslissen tot continuering van klagers verblijf in de
longstayvoorziening van de Pompestichting. De stelling van klager dat de inrichting onvoldoende inspanningen heeft geleverd om tot een behandeling te komen, deelt de beroepscommissie niet. De inrichting heeft de aanbeveling van de LAP om gesprekken met
klager te voeren over zijn seksuele problematiek opgevolgd, maar als gevolg van klagers afhoudende opstelling heeft het een tijd geduurd voordat die gesprekken van start zijn gegaan, zodat op het moment van de bestreden beslissing nog onvoldoende was
gebleken van motivatie van klager tot het volgen van een behandeling. Hierbij komt nog dat de inrichting positieve effecten verwacht van anti-psychotische medicatie, maar dat klager niet openstaat hiervoor.

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gericht tegen de beslissing als vermeld onder b. ongegrond verklaren.

Tot slot overweegt de beroepscommissie dat zij ervan uitgaat dat, overeenkomstig het advies van de LAP, over een jaar (gerekend vanaf de datum van het laatste LAP-advies) een herbeoordeling van klagers longstaystatus zal plaatsvinden. Bij die
herbeoordeling kunnen de resultaten van de gesprekken tussen klager en de psycholoog worden meegewogen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep gericht tegen de beslissing als vermeld onder a.
De beroepscommissie verklaart het beroep gericht tegen de beslissing als vermeld onder b. ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 6 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven