Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0278/TA, 6 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:06-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/278/TA

betreft: [klager] datum: 6 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.W. van Zanden, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 januari 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 april 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. D.W.H.M. Wolters, kantoorgenoot van klagers raadsvrouw mr. R.W. van Zanden, en, namens het
hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], juridisch medewerker, en [...], behandelaar.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet, niet tijdig en geopend aan klager uitreiken van voor hem bestemde (geprivilegieerde) post.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft zijn beklag, anders dan de beklagrechter heeft overwogen, voldoende nauwkeurig omschreven. In zijn klaagschrift heeft hij vermeld
over hoeveel poststukken hij klaagt en wat er mis is gegaan met deze poststukken. Voorts heeft de raadsvrouw het beklag aangevuld en verwezen naar een eerdere beklagprocedure over exact dezelfde kwestie. De beklagrechter was op de hoogte van de
problemen omtrent postuitreiking in de inrichting en wist dus waarover het beklag ging. Het onderliggende klaagschrift verschilt bovendien nauwelijks van het klaagschrift in de eerdere beklagprocedure; in die eerdere beklagprocedure is klager wel
ontvangen in zijn beklag. Gelet hierop wordt verzocht klager alsnog ontvankelijk te verklaren in zijn beklag. De beklagrechter heeft de eerder ingediende klacht van klager over de postuitreiking gegrond verklaard. Hoewel de inrichting bij gelegenheid
van die eerdere beklagprocedure heeft meegedeeld maatregelen te zullen nemen ter verbetering van de postuitreiking, is er nadien niets verbeterd. In tegendeel, (geprivilegieerde) post wordt met regelmaat geopend of niet (tijdig) uitgereikt. In beroep
heeft klager een overzicht overgelegd waarin is vermeld wat er met welke brief verkeerd is gegaan. Klager heeft er belang bij dat zijn advocatenpost tijdig – dat wil zeggen op de dag van binnenkomst – aan hem wordt uitgereikt en dat de
vertrouwelijkheid
daarvan blijft gewaarborgd. Verzocht wordt om het beklag gegrond te verklaren en klager een tegemoetkoming toe te kennen.
Ter zitting heeft klager een brief van één van zijn advocaten van 18 augustus 2015 en brieven van één van zijn advocaten van 23 november 2015 getoond. Klager krijgt veel post van civiele advocaten. Die advocaten voegen, in tegenstelling tot
strafrechtadvocaten, niet altijd een begeleidende brief bij. Voorts is door en namens klager meegedeeld dat de postuitreiking nog steeds niet goed verloopt; advocatenpost wordt nog steeds geopend of te laat uitgereikt. Ter onderbouwing hiervan heeft
klager ter zitting een aantal ‘excuusbrieven’ van de inrichting getoond.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Begeleidende brieven – die zijn gericht aan het hoofd van de inrichting en waarin wordt verzocht om de bijgaande brief uit te
reiken
aan de cliënt – die door de advocaten bij de advocatenpost worden gevoegd, worden door de inrichting in het patiëntendossier van de desbetreffende verpleegde gevoegd. Door deze wijze van registratie kan achteraf worden nagegaan of advocatenpost al dan
niet is binnengekomen in de inrichting. Het is juist dat advocatenpost soms per abuis wordt geopend. Dit komt doordat niet alle advocaten de post op de voorgeschreven wijze aanleveren. Indien advocatenpost per ongeluk wordt geopend, wordt aan de
desbetreffende patiënt een excuusbrief uitgereikt. Excuusbrieven worden ook in de patiëntendossiers gevoegd. De door klager genoemde advocatenbrieven van 25 september 2015 en 23 november 2015 zijn niet geregistreerd zodat niet aannemelijk is dat deze
post is binnengekomen in de inrichting. De door klager genoemde advocatenbrief van 18 augustus 2015 is binnengekomen in de inrichting op 26 oktober 2015, zo blijkt uit de registratie. Het is correct dat de advocatenbrief van 18 september 2015 per abuis
is geopend. Binnengekomen post van niet-geprivilegieerde contacten wordt niet geregistreerd. Het is daardoor niet meer na te gaan of hetgeen klager heeft gesteld omtrent de brieven van de woningbouwvereniging en de Kamer van Koophandel alsmede omtrent
vier maandbladen juist is.

3. De beoordeling
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, omdat het klaagschrift volgens hem niet voldoet aan het vereiste van artikel 58, derde lid, Bvt. In zijn klaagschrift heeft klager vermeld dat zijn beklag betrekking heeft op
negen aan hem gerichte poststukken die niet, niet tijdig of geopend aan hem zijn uitgereikt. In het aanvullend klaagschrift van 28 december 2015 heeft klagers raadsvrouw verwezen naar een eerdere klacht van klager en een uitspraak van 4 september 2015
van de beklagcommissie over de postuitreiking. Op grond van het vorenstaande is de beroepscommissie, anders dan de beklagrechter, van oordeel dat in het klaagschrift en aanvullende klaagschrift voldoende nauwkeurig is omschreven waarover het beklag
gaat. In dit verband merkt de beroepscommissie op dat eventuele onduidelijkheden over een op zichzelf voldoende nauwkeurig omschreven klacht op een zitting kunnen worden weggenomen. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter
vernietigen. De beroepscommissie zal het beklag in beroep ten gronde en in volle omvang beoordelen.

In artikel 58, vijfde lid, Bvt is bepaald dat het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de verpleegde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen moet worden ingediend. Als dag waarop het klaagschrift is
ingediend, geldt die van de ontvangst door de secretaris dan wel de dagtekening, bedoeld in het tweede lid. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de
verpleegde in verzuim is geweest.

In beroep heeft klager een overzicht overgelegd waarin hij heeft beschreven wat er met welk poststuk verkeerd is gegaan. Uit dit overzicht blijkt het volgende:
a. Brief van advocaat van 18 augustus 2015 op 3 november 2015 ontvangen;
b. Brief van advocaat van 25 september 2015 niet ontvangen;
c. Brief van advocaat van 18 september 2015 geopend (excuusbrief van kliniek);
d. Twee brieven van woningbouw van 27 augustus 2015 niet ontvangen;
e. Vier maandbladen niet ontvangen;
f. Brief van KvK van 24 oktober 2015 geopend en de brief ontbreekt;
g. Brief van advocaat van 23 november 2015 geopend (excuusbrief van kliniek);
h. Brief van advocaat van 23 november 2015 geopend (excuusbrief van kliniek);
i. Brief van advocaat van 23 november 2015 geopend en concept ontbreekt;
j. Brief van advocaat van 4 december 2015 op 8 december 2015 geopend ontvangen (excuusbrief van kliniek);
k. Brief van advocaat van 28 december 2015 geopend (excuusbrief van kliniek);
l. Brief van de Raad van Discipline van januari geopend.

Klagers klaagschrift is ingekomen bij de beklagcommissie op 26 november 2015. Nu op grond van de Bvt niet kan worden geklaagd over toekomstige beslissingen of omstandigheden, zal de beroepscommissie klager niet ontvankelijk verklaren in zijn beklag
over
de poststukken die dateren van na 26 november 2015; dit betreffen de poststukken als hierboven vermeld onder j., k. en l.
Nu ingevolge artikel 58, vijfde lid, Bvt een klacht uiterlijk op de zevende dag na die waarop de verpleegde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wil beklagen moet worden ingediend, kan klager ook niet worden ontvangen in zijn
beklag
over de poststukken als vermeld onder a., c. en f., nu klager reeds voor 19 november 2015 – dit is zeven dagen voor de dag van indiening van het klaagschrift – kennis heeft gekregen van de omstandigheid dat het poststuk als vermeld onder a. te laat is
uitgereikt en de poststukken als vermeld onder c. en f. buiten zijn aanwezigheid geopend zijn. Het beklag over deze poststukken is derhalve niet tijdig ingediend.

Het beklag over de poststukken als vermeld onder g., h. en i. is binnen de beklagtermijn van artikel 58, derde lid, Bvt ingediend; de beroepscommissie zal klager derhalve in dit beklag ontvangen. Voorts zal de beroepscommissie klager ontvangen in zijn
beklag over de poststukken als vermeld onder b., d. en e., nu het gaat om poststukken die klager niet heeft ontvangen en niet kan worden vastgesteld op welk moment klager kennis heeft gekregen van de omstandigheid dat hij die poststukken niet heeft
ontvangen.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie als volgt.

Ten aanzien van het beklag over de poststukken als vermeld onder g., h. en i.:
Ingevolge artikel 35, tweede lid, Bvt is het hoofd van de inrichting bevoegd enveloppen of andere poststukken afkomstig van of bestemd voor verpleegden op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. Het openen
geschiedt, voor zover mogelijk, in aanwezigheid van de betrokken verpleegde.

Klager heeft gesteld dat drie brieven van 23 november 2015, afkomstig van zijn civiele advocaat, geopend aan hem zijn uitgereikt en dat hij in verband daarmee twee excuusbrieven van de inrichting heeft ontvangen. De inrichting heeft hier ter zitting
tegenover gesteld dat deze brieven niet zijn geregistreerd, zodat niet aannemelijk is dat deze brieven in de inrichting zijn binnengekomen. Ter zitting heeft klager één van die brieven overgelegd. Gelet hierop acht de beroepscommissie de stelling van
de
inrichting dat de brieven niet in de inrichting zijn binnengekomen niet aannemelijk. Ter zitting heeft de inrichting te kennen gegeven dat het gebeurt dat brieven van advocaten per abuis worden geopend. Klager heeft ter zitting voorts twee brieven (van
latere datum) getoond waarin de inrichting excuus maakt voor het, per abuis, openen van klagers advocatenpost. Gezien het vorenstaande acht de beroepscommissie aannemelijk dat de drie brieven van 23 november 2015 die afkomstig zijn van klagers advocaat
door de inrichting, buiten klager aanwezigheid, zijn geopend alvorens deze aan klager zijn uitgereikt. Daarmee heeft de inrichting gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 35, tweede lid, Bvt. In dit kader merkt de beroepscommissie op dat niet
ter zake doet of aan de buitenkant van de enveloppen waarin de brieven zaten kon worden afgezien of deze afkomstig waren van klagers advocaat, nu het bepaalde in artikel 35, tweede lid, Bvt niet alleen betrekking heeft op ‘geprivilegieerde post’, maar
op alle post.
Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beklag over de poststukken als vermeld onder g., h. en i. gegrond verklaren.

Ten aanzien van het beklag over het poststuk als vermeld onder b.:
Klager heeft gesteld dat hij een brief van 25 september 2015 afkomstig van zijn civiele advocaat niet heeft ontvangen en dat hij later een kopie van deze brief van zijn advocaat heeft ontvangen. De inrichting heeft ter zitting meegedeeld dat
begeleidende brieven bij advocatenpost worden opgeslagen in het patiëntendossier van de desbetreffende verpleegde en dat in klagers dossier geen begeleidende brief van 25 september 2015 aanwezig is. De beroepscommissie is, mede gelet op de – niet door
de inrichting weersproken – toelichting van klagers raadsman dat civiele advocaten niet altijd begeleidende brieven bij poststukken voegen, van oordeel dat dit ‘registratiesysteem’ van de inrichting niet sluitend is. Derhalve kan niet worden
uitgesloten
dat het door klager gestelde juist is. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat er reeds eerder problemen met de postuitreiking in de inrichting zijn geweest acht de beroepscommissie het door klager gestelde aannemelijk. Gelet hierop zal de
beroepscommissie het beklag over het poststuk als vermeld onder b. gegrond verklaren.

Ten aanzien van het beklag over de poststukken als vermeld onder d. en e.:
Klager heeft gesteld dat hij twee brieven van 27 augustus 2015 van de woningbouwvereniging en vier maandbladen niet heeft ontvangen. Ter zitting heeft de inrichting meegedeeld dat post van niet-geprivilegieerde contacten niet wordt geregistreerd, zodat
niet kan worden nagegaan of het door klager gestelde juist is.
Het is aan de inrichting om een deugdelijk postregistratiesysteem te hanteren. Het ontbreken van een dergelijk systeem leidt er in dit geval toe dat de inrichting het door klager gestelde niet gemotiveerd kan weerspreken. Gelet hierop en aanmerking
genomen dat er reeds eerder problemen met de postuitreiking in de inrichting zijn geweest acht de beroepscommissie het door klager gestelde aannemelijk. Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beklag over de poststukken als vermeld onder d.
en e. gegrond verklaren.

De beroepscommissie ziet aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Nu aannemelijk is dat drie poststukken geopend aan klager zijn uitgereikt en zeven poststukken (vier maandbladen en drie brieven) niet aan klager zijn uitgereikt, zal de
beroepscommissie de hoogte van de tegemoetkoming bepalen op € 75,= (wat neerkomt op € 7,50 per poststuk).

Overigens overweegt de beroepscommissie als volgt. Klager heeft ter zitting een aantal ‘excuusbrieven’ die dateren van na 26 november 2015 getoond. Hieruit volgt dat (geprivilegieerde) post nog steeds geopend of niet tijdig aan klager wordt uitgereikt.
Voor verpleegden is een correcte en tijdige postverwerking en -uitreiking van groot belang. De beroepscommissie verwacht dan ook van het hoofd van de inrichting dat hij hiervoor zorg draagt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag over de poststukken als vermeld onder a., c., f., j., k. en l.
De beroepscommissie verklaart klager ontvankelijk in zijn beklag over de poststukken als vermeld onder b., d., e., g., h. en i. en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 75,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en mr. Drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 6 mei 2016

secretaris voorzitter

Naar boven