Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0303/TA, 3 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:03-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/303/TA

betreft: [klager] datum: 3 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 december 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 april 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. A.L. Louwerse en, namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], juridisch medewerker.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Na afloop van de zitting heeft de juridisch medewerker, op verzoek van de beroepscommissie, een overzicht toegezonden waarin is vermeld welke bedragen aan klager in week 44 en 45 van 2015 zijn uitbetaald.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de omstandigheid dat klager niet 25 uur per week mag werken alsmede de omstandigheid dat klager niet betaald krijgt voor de uren die hij wel wil, maar niet mag werken.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op het klaagschrift staat per abuis de datum van 15 oktober 2015 vermeld. Dit betreft een kennelijke verschrijving. Het klaagschrift is opgesteld op
9 november 2015 en is ook op die dag gemaild naar de beklagcommissie. Klager is op 30 oktober 2015 overgeplaatst naar een andere afdeling. Hij heeft verzocht om op die afdeling 25 uur te mogen werken, maar na een paar dagen is hem meegedeeld dat dit
niet mocht. Binnen zeven dagen na deze afwijzing is de klacht ingediend. Gelet hierop wordt de beroepscommissie verzocht klager alsnog in zijn beklag te ontvangen. Op de afdeling waar klager voor 30 oktober 2015 verbleef mocht klager 25 uur per week
werken in de schoonmaak. Na zijn overplaatsing naar een andere afdeling heeft klager verzocht om hetzelfde aantal uren in de schoonmaak te mogen werken. Dit is hem geweigerd, omdat hij niet met twee bepaalde medepatiënten mocht werken. Deze
medepatiënten zouden namelijk opruiend gedrag vertonen. Op vrijdagen mocht klager echter wel met deze medepatiënten werken. Het is voor klager onbegrijpelijk waarom hij niet weer hetzelfde aantal uren in de schoonmaak mocht werken. Nu klager niet alle
uren mocht werken, had de inrichting klager arbeidsongeschikt moeten verklaren voor die uren die hij wel wilde, maar niet mocht werken. Voor die uren had hij dan recht op doorbetaling van loon. Verzocht wordt om het beklag gegrond te verklaren en om
klager te compenseren voor gederfde inkomsten.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beroepscommissie kan er vanuit gaan dat het klaagschrift tijdig is ingediend. Verpleegden in de inrichting mogen maximaal 25 uur
per week werken. Het hoofd behandeling bepaalt feitelijk hoeveel uur per week een patiënt mag werken. Indien een patiënt 25 uur per week mag werken, krijgt hij betaald voor de uren die hij daadwerkelijk heeft gewerkt (tenzij sprake is van ziekte).
Indien een patiënt 20 uur per week mag werken, krijgt hij voor maximaal 20 uur betaald, mits hij daadwerkelijk 20 uur heeft gewerkt; over de overige vijf uur krijgt de verpleegde wachtgeld – hetgeen 70% van het loon betreft – uitbetaald. Klager mocht
25
uur per week werken. Klager is zelf verantwoordelijk voor het inplannen van zijn werkrooster en heeft dus zelf in de hand hoeveel uren (tot een maximum van 25 uur) hij per week werkt. Er is voldoende werk in de inrichting en hij kan dan ook 25 uur per
week werken. Op de afdeling waarop klager sinds 30 oktober 2015 verblijft werken twee verpleegden in de schoonmaak; rondom die verpleegden bestond destijds ‘drugsruis’. Het hoofd behandeling heeft klager geadviseerd uit die ‘ruis’ te blijven en niet
met
die medeverpleegden te werken. Het is klager niet verboden om in de schoonmaak te werken. Overigens heeft klager, zo blijkt uit het toegestuurde overzicht, zowel in week 44 als in week 45 voor vijf uren wachtgeld uitbetaald gekregen; dit was niet de
bedoeling. Klager heeft dus meer betaald gekregen dan hem toekwam.

3. De beoordeling
Gelet op de toelichting van klagers raadsvrouw over de datum van indiening van het klaagschrift, acht de beroepscommissie aannemelijk dat de vermelding van de datum van 15 oktober 2015 op het klaagschrift een kennelijke verschrijving betreft en dat het
klaagschrift is ingediend op 9 november 2015. Vast staat dat klager op 30 oktober 2015 is overgeplaatst naar een andere afdeling. De beroepscommissie acht aannemelijk dat klager na zijn overplaatsing heeft verzocht om weer 25 uur te mogen werken en dat
de inrichting een paar dagen later een reactie heeft gegeven op dit verzoek van klager. Gezien het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat het klaagschrift binnen de beklagtermijn van artikel 58, vijfde lid, Bvt is ingediend.

Een verpleegde kan bij de beklagcommissie beklag doen over de beslissingen van het hoofd van de inrichting als vermeld in artikel 56, eerste (en tweede) lid, Bvt. Van een beslissing als vermeld in artikel 56, eerste lid onder a. tot en met d, Bvt is in
dit geval geen sprake. De vraag is of het beklag is gericht tegen een beslissing
van het hoofd van de inrichting die een beperking inhoudt van een recht dat klager op grond van een bij of krachtens de Bvt gegeven voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of een eenieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend
verdrag toekomt (artikel 56, eerste lid onder e, Bvt).

Klager kan noch aan artikel 46 Bvt noch aan een ander wettelijk voorschrift noch aan een eenieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag het recht op het verrichten van arbeid/werkzaamheden ontlenen (vgl. RSJ 27 november 2014,
14/1351/TA en RSJ 6 november 2015, 15/1473/TA en 15/1487/TA) en evenmin op een vergoeding voor de uren die hij wel had willen werken maar niet heeft kunnen/mogen werken (vgl. RSJ 6 november 2015, 15/1473/TA en 15/1487/TA). Het door de inrichting
desgevraagd niet aanbieden van meer arbeid/werkzaamheden – voor zover daarvan sprake zou zijn – en het niet uitbetalen van een vergoeding voor bovengenoemde uren kan derhalve niet worden aangemerkt als een beslissing van het hoofd van de inrichting
waartegen op grond van artikel 56, eerste lid onder e, Bvt beklag openstaat.

Nu het beklag dus niet is gericht tegen een beslissing van het hoofd van de inrichting als vermeld in artikel 56, eerste lid, Bvt is klager op deze grond niet-ontvankelijk in zijn beklag. De beroepscommissie zal het beroep derhalve ongegrond verklaren
en de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 3 mei 2016

secretaris voorzitter

Naar boven