Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0945/GV, 3 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:03-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/945/GV

betreft: [klager] datum: 3 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.G.M. Dassen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 maart 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd omtrent het verlof. Klager heeft zich in het verleden niet (bewust) onttrokken aan toezicht of zich niet gehouden aan voorwaarden van eerder opgelegde
gevangenisstraffen. Niet gebleken is dat uit het verleden concrete aanwijzingen zijn waaruit ernstige problemen kunnen worden afgeleid die zich tijdens het verlof kunnen voordoen. De interventies zouden volgens klagers casemanager pas opstarten in een
b.b.i.-setting. Doorstroming naar een b.b.i. wordt weer afhankelijk gesteld van een incidentloos verlopen eerste verlof. De stelling dat sprake zou zijn van recidive is niet op feiten gebaseerd. Het is in klagers belang en dat van de samenleving dat
klager voor zijn v.i.-datum enkele malen met verlof kan gaan en zijn vriendin en familie in een normale setting kan zien.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Volgens de reclassering is het recidiverisico hoog gezien de uitgebreide delictgeschiedenis en de problemen op verschillende leefgebieden. Er is nog niet gestart met
interventies om het recidiverisico te verlagen. De reclassering acht het risico op onttrekken aan de voorwaarden tevens groot omdat twee toezichten zijn geretourneerd en tenuitvoergelegd. Klager is onbetrouwbaar in het nakomen van afspraken omdat
klager
zich bij de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen niet aan de voorwaarden heeft gehouden. Klager kent een lange detentiehistorie.
Het huidige beroep is op gelijkluidende gronden als het eerdere beroep van klager (16/207/GV) dat de beroepscommissie op 21 maart 2016 ongegrond heeft verklaard. De situatie is sindsdien vrijwel ongewijzigd. Klager heeft nog steeds een fors
strafrestant. De inrichting beziet een mogelijke plaatsing bij de stichting Moria in het kader van het penitentiair programma.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Nieuwegein heeft gelet op klager gedrag positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het OM heeft negatief geadviseerd vanwege gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten.
De politie heeft te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden met aftrek, wegens diefstal en opzetheling. De fictieve einddatum van zijn detentie is op of omstreeks 26 december 2016.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

Gelet op het hoge recidiverisico en het risico op onttrekking aan voorwaarden, heeft de Staatssecretaris naar het oordeel van de beroepscommissie kunnen oordelen dat verlofverlening thans contra-geïndiceerd is. De beroepscommissie merkt op dat bij het
naderen van klagers einddatum het voorbereiden van zijn terugkeer in de samenleving aan belang wint. Niettemin begrijpt de beroepscommissie uit het standpunt van de Staatssecretaris dat klager eerst enkele interventies zal moeten volgen alvorens
verdere
stappen kunnen worden gezet. Dit standpunt is niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter,
mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 3 mei 2016

secretaris voorzitter

Naar boven