Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0863/GV, 3 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:03-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/863/GV

betreft: [klager] datum: 3 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.G.M.C. Peters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 maart 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers voorlopige hechtenis is op 12 januari 2016 geschorst onder algemene voorwaarden. Het Openbaar Ministerie heeft geen bezwaar tegen verlofverlening. In het door de inrichting opgestelde advies
wordt zeer positief over klager geoordeeld met betrekking tot zijn functioneren in de inrichting. Klager heeft gedurende zijn detentieperiode nimmer een disciplinaire straf of maatregel gehad. Tevens heeft klager in 2015 al meer dan 80 keer verlof
genoten zonder problemen. Hij heeft zich aan de voorwaarden van zijn penitentiair programma (p.p.) gehouden en heeft verder een onberispelijk detentieverleden. Uit het vorenstaande blijkt niet dat het verlenen van verlof maatschappelijk onaanvaardbaar
is. Evenmin is sprake van enig risico voor klagers zelf of de maatschappij. De conclusie dat sprake is van onbetrouwbaarheid bij het nakomen van afspraken, gevaar voor verstoring van de openbare orde en risico voor maatschappelijke onrust is
onbegrijpelijk. Klager is geheel buiten zijn schuld om betrokken geraakt bij een geweldsincident. Hij heeft nimmer een voorwaarde overtreden. Klager raakte zwaar gewond toen hij in zijn eigen huis is overvallen. Het feit dat klager niet kan promoveren
staat geheel los van zijn recht op verlof.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft eerder deelgenomen aan een p.p., dat is beëindigd omdat klager in verzekering is gesteld vanwege de verdenking van het plegen van een nieuw delict. De preventieve
hechtenis is geschorst en de zaak zal op een later moment door de rechtbank worden behandeld. Juist omdat nog geen inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden, zijn eventuele risico’s aan het verlof niet in te schatten. De Officier van
Justitie in de nieuwe strafzaak acht het verzoek van klager prematuur en kan zich goed voorstellen dat er genoeg redenen zijn waarom een verlofverzoek nog niet aan de orde kan zijn.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Nieuwegein heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het Openbaar Ministerie in de zaak waarvoor klager thans gedetineerd is adviseert positief ten aanzien van de verlofaanvraag. De
zaaksofficier voor het nieuwe strafbare feit is van oordeel dat het verlofverzoek prematuur is en daarom ook goed is voor te stellen dat er genoeg redenen zijn waarom een verlof niet aan de orde kan zijn. De politie heeft geen bezwaar tegen
verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 12 augustus 2016.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers aanvraag voor algemeen verlof als bedoeld in artikel 14 e.v. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Tot 28 november 2015 nam klager deel aan een p.p. en heeft hij
veelvuldig de inrichting kunnen verlaten. Op 29 november 2015 wordt hij in verzekering gesteld vanwege de verdenking van een nieuw strafbaar feit. Klager is gewond geraakt na thuis te zijn overvallen. Er is daarbij geschoten, waarbij één persoon is
overleden.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Weliswaar spreekt in klagers
voordeel dat het OM in de zaak waarvoor hij thans gedetineerd is positief heeft geadviseerd, doch daar staat tegenover dat het OM in de nieuwe strafzaak verlof prematuur acht. De selectiefunctionaris heeft bericht dat de nieuwe strafzaak gedurende de
huidige detentieperiode zal worden afgedaan. Derhalve kan daardoor de datum van invrijheidsstelling worden beïnvloed. Gelet op voormelde overwegingen kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en
gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en i van de Regeling niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 3 mei 2016

secretaris voorzitter

Naar boven