Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3941/GA, 25 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:25-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3941/GA

betreft: [...] datum: 25 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 november 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de ‘aantekening mondelinge uitspraak’ waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 maart 2016, gehouden in de p.i. Krimpen aan den IJssel, is gehoord de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Amsterdam Over-Amstel, [...].
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op 23 februari 2016 heeft klagers raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, laten weten dat zij verhinderd was ter zitting te verschijnen en verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. De beroepscommissie heeft ter zitting het aanhoudingsverzoek
afgewezen. Van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt en klager alsmede zijn raadsvrouw zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Op 24 maart 2016 is de reactie van de raadsvrouw op het verslag ingekomen op het secretariaat van
de
Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet aanbieden van onderwijs aan klager.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie heeft het beklag, dat dateert van 28 december 2014, niet voortvarend behandeld. Reeds om deze reden dient het beroep gegrond te
worden verklaard. De directeur heeft bevestigd dat klager in ieder geval verstoken is geweest van onderwijs vanaf 11 november 2014 tot en met week 51 van 2014. Ter zitting heeft de directeur meegedeeld dat het goed mogelijk is dat klager enige tijd op
een wachtlijst voor onderwijs heeft gestaan. Nu deze grond voor het eerst in beroep naar voren is gebracht, verzoekt klager de beroepscommissie deze grond niet mee te wegen in haar oordeel. Mocht deze grond wel worden meegewogen, dan wordt aangevoerd
dat een wachtlijst nimmer zo lang mag zijn dat een gedetineerde hierdoor zes weken geen onderwijs kan volgen. Structurele personele bezettingsproblemen mogen niet worden afgewenteld op de gedetineerden. Slechts bij incidentele uitval van personeel is
er
geen sprake van schending van de inspanningsverplichting van de directeur (vgl. RSJ 18 december 2015, 15/2668/GA). Van een incidentele uitval was geen sprake, nu het personeelstekort maar liefst zes weken duurde. De directeur had veel eerder voor
vervanging dienen zorg te dragen. Klager acht bovenvermelde, eerst ter zitting door de directeur aangedragen grond ook ongeloofwaardig, aangezien hij persisteert bij zijn stelling dat hem is meegedeeld dat hij als vreemdeling in de strafrechtsketen
(VRIS) sinds 1 maart 2014 geen recht meer had op onderwijs. VRIS-ers mogen niet uitgesloten worden van onderwijs; zij zijn immers ook opgenomen in het systeem van promoveren en degraderen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft tot en met week 36 van 2014 in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, locatie Het Schouw verbleven (hierna: de eerste periode). Daarna is hij
overgeplaatst. Omstreeks 4 november 2014 is klager wederom in de p.i. Amsterdam Over-Amstel geplaatst. Op 11 november 2014 is hij intern overgeplaatst naar de locatie Het Schouw; hier heeft hij tot 9 januari 2015 verbleven (hierna: de tweede periode).
Op 9 januari 2015 is hij overgeplaatst. Strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen (zonder BSN-nummer), zoals klager, kunnen in de p.i. Amsterdam Over-Amstel ‘gewoon’ onderwijs volgen. De directeur acht aannemelijk dat iemand – een personeelslid of
medegedetineerde – tegen klager heeft gezegd dat hij niet in aanmerking komt voor onderwijs omdat hij geen BSN-nummer heeft, maar deze mededeling is volstrekt onjuist. Klager heeft tijdens de eerste periode in de inrichting onderwijs gevolgd. Ook
tijdens de tweede periode kon hij onderwijs volgen. Vanaf 11 november 2014 – die dag is hij overgeplaatst naar de locatie Het Schouw – kon hij onderwijs aanvragen. Of hij omstreeks 11 november 2014 daadwerkelijk onderwijs heeft aangevraagd is niet meer
te achterhalen. In ieder geval heeft klager in week 52 van 2014 en week 1 van 2015 onderwijs gevolgd. In de inrichting zijn twee docenten actief. Tijdens de periode waarover klager klaagt was één van die docenten ziek. Om die reden was er destijds een
wachtlijst voor onderwijs. Het is goed mogelijk dat klager enige tijd op die wachtlijst heeft gestaan voordat hij is opgeroepen voor onderwijs.

3. De beoordeling
In artikel 67, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat de beklagcommissie zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen een termijn van vier weken, te rekenen vanaf de datum waarop het klaagschrift is ontvangen, uitspraak doet. In bijzondere
omstandigheden kan deze termijn met ten hoogste vier weken worden verlengd. In dit geval heeft de beklagcommissie ruim tien maanden na ontvangst van het klaagschrift uitspraak gedaan. De wetgever heeft evenwel geen rechtsgevolgen verbonden aan de
overschrijding van de in artikel 67, eerste lid, van de Pbw genoemde termijn door de beklagcommissie. De termijnoverschrijding leidt dan ook niet tot een gegrondverklaring van het beroep. Dit doet er evenwel niet aan af dat het vanuit het oogpunt van
een juiste rechtsbedeling van groot belang is dat door de beklagcommissie voortvarend en zoveel mogelijk met inachtneming van de termijn uit artikel 67, eerste lid, van de Pbw wordt beslist op een beklag.

In artikel 67, zesde lid, van de Pbw is bepaald dat indien de beklagcommissie mondeling uitspraak heeft gedaan en beroep wordt ingesteld als voorzien in artikel 69, eerste lid, van de Pbw uitwerking van de beslissing van de beklagcommissie plaatsvindt.
De secretaris van de beklagcommissie zendt een afschrift van deze uitspraak toe aan de directeur, de klager en de beroepscommissie. Tot op heden is van de beklagcommissie, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, geen uitgewerkte uitspraak van de
mondelinge
beslissing ontvangen. Derhalve zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag in beroep opnieuw ten gronde beoordelen.

Ter zitting van de beroepscommissie heeft de directeur naar voren gebracht dat in de periode waarover het beklag gaat één van de twee docenten ziek was waardoor er een wachtlijst voor onderwijs bestond en dat het goed mogelijk is dat klager enige tijd
op die wachtlijst heeft gestaan voordat hij is opgeroepen voor onderwijs. Namens klager is verzocht dit verweer van de directeur buiten beschouwing te laten, omdat dit eerst in beroep is aangevoerd. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu partijen
tot en met de zitting de mogelijkheid hebben hun standpunten nader toe te lichten en klager alsmede zijn raadsvrouw de gelegenheid hebben gehad (en gebruikt) om op dit verweer van de directeur te reageren.

Ingevolge artikel 48, eerste lid, van de Pbw heeft de gedetineerde recht op het volgen van onderwijs en het deelnemen aan andere educatieve activiteiten voor zover deze zich verdragen met de aard en de duur van de detentie en de persoon van de
gedetineerde. Ingevolge artikel 48, derde lid, van de Pbw draagt de directeur zorg dat daarvoor in aanmerking komende functionarissen in de in het vorenstaande artikellid vermelde activiteiten kunnen voorzien.

De beroepscommissie gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Klager is een strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling (VRIS-er).
Klager heeft tot en met week 36 van 2014 – dus tot en met begin september 2014 – verbleven in de p.i. Amsterdam Over-Amstel. Tijdens dit eerste verblijf heeft klager onderwijs gevolgd. Klager heeft opnieuw in de p.i. Amsterdam Over-Amstel verbleven van
4 november 2014 tot en 9 januari 2015. Vanaf 11 november 2015 – de dag van overplaatsing van klager naar de locatie Het Schouw – kon klager onderwijs aanvragen. Tijdens dit tweede verblijf heeft klager in week 52 van 2014 en week 1 van 2015 onderwijs
gevolgd. Hij heeft in de periode van 11 november 2014 tot en met week 51 van 2014, dus zes weken, geen onderwijs gevolgd.

Klager heeft in beroep gepersisteerd bij zijn stelling dat hem geen onderwijs is aangeboden, omdat VRIS-ers sinds 1 maart 2014 zijn uitgesloten van onderwijs. De directeur heeft deze stelling ter zitting uitdrukkelijk weersproken. In de huisregels noch
de Pbw noch andere regelgeving is bepaald dat VRIS-ers zijn uitgesloten van onderwijs. Gelet op het vorenstaande en op de omstandigheid dat klager na 1 maart 2014, zowel tijdens zijn eerste verblijfsperiode als tijdens zijn tweede verblijfsperiode in
de
p.i. Amsterdam Over-Amstel, onderwijs heeft gevolgd, acht de beroepscommissie niet aannemelijk dat klager, vanwege zijn status als VRIS-er, geen onderwijs mocht volgen. De beroepscommissie gaat derhalve uit van de juistheid van de stelling van de
directeur dat klager, als VRIS-er, onderwijs mocht volgen.

In artikel 3.3 van de huisregels van de p.i. Amsterdam Over-Amstel is bepaald: “Om u aan te melden voor deelname aan onderwijs en vorming dient u een verzoekbriefje in te vullen.”

Op grond van hetgeen klager naar voren heeft gebracht tijdens het rogatoir verhoor op 3 september 2015 acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager vrij snel na zijn overplaatsing naar de locatie Het Schouw op 11 november 2014 een verzoek om
onderwijs te mogen volgen heeft ingediend. Voorts acht de beroepscommissie, gelet op hetgeen de directeur ter zitting heeft meegedeeld, aannemelijk dat klager als gevolg van ziekte van een docent gedurende zes weken op een wachtlijst voor onderwijs
heeft gestaan.
De beroepscommissie is van oordeel dat geen sprake is van het niet voldoen aan de inspanningsverplichting van artikel 48, derde lid, van de Pbw indien onderwijs incidenteel niet kan worden aangeboden of als sprake is van een korte wachtlijst. Echter,
in
dit geval is klager gedurende zes weken, dus min of meer structureel, geen onderwijs aangeboden. Gelet hierop en nu de directeur niet heeft toegelicht welke acties zijn ondernomen om klager in die periode toch onderwijs te kunnen laten volgen, is de
beroepscommissie van oordeel dat de directeur onvoldoende heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting met als gevolg dat klager zijn recht op onderwijs niet heeft kunnen effectueren. Gelet hierop zal de beroepscommissie het beklag gegrond verklaren.
De beroepscommissie ziet aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming en bepaalt de hoogte daarvan op € 30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming van € 30,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 25 april 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven