Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3724/GA, 25 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:25-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3724/GA

betreft: [...] datum: 25 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.P.W. Nijboer, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 oktober 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 maart 2016, gehouden in de p.i. Krimpen aan den IJssel, is gehoord klagers raadsman mr. J.P.W. Nijboer.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De directeur van de p.i. Nieuwegein is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de omstandigheid dat klager door een vrouwelijke verpleegkundige is onderzocht terwijl hij naakt was.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het onderzoek aan klagers lichaam door de verpleegkundige op 28 mei 2015 heeft plaatsgevonden in verband met de orde en veiligheid. De beklagrechter
heeft ten onrechte geoordeeld dat niet aannemelijk is dat klager geen kleding aan had tijdens het onderzoek door de verpleegkundige. Verslaglegging uit de eerste hand ontbreekt. Het is onduidelijk waarop de directeur en de beklagrechter baseren dat
klager wel kleding aan zou hebben gehad. De directeur was op het moment van het onderzoek niet aanwezig. Bij deze stand van zaken dient uit te worden gegaan van het feitenrelaas van klager. Subsidiair wordt de beroepscommissie verzocht de betrokken
leden van het IBT en de verpleegkundige te horen, dan wel de directeur op te dragen die leden van het IBT en de verpleegkundige een verslag te laten opstellen. Voorts is onvoldoende gemotiveerd waarom niet op een mannelijke verpleegkundige kon worden
gewacht, zodat aan de eisen van artikel 29, derde lid, Pbw kon worden voldaan. Uit de stukken blijkt niet dat klager letsel had opgelopen en dat een onmiddellijk onderzoek noodzakelijk was.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Klagers raadsman heeft de beroepscommissie (subsidiair) verzocht om de betrokken leden van het IBT en de betrokken verpleegkundige te horen dan wel om de directeur op te dragen de leden van het IBT en de verpleegkundige een verslag te laten opstellen.
De beroepscommissie wijst dit (subsidiaire) verzoek af, nu gelet op het navolgende oordeel in het midden kan blijven wat er exact is voorgevallen op 28 mei 2015.

Ingevolge artikel 29, eerste lid, Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand aan of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving
van de orde of de veiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.

De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat klager op 28 mei 2015 in de afzonderingscel eerst, met het oog op het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting, door het IBT is gevisiteerd – hetgeen een onderzoek betreft in
de
zin van artikel 29 Pbw – en daarna door de verpleegkundige is onderzocht om eventueel lichamelijk letsel uit te sluiten.

Anders dan de beklagrechter en klager is de beroepscommissie van oordeel dat het onderzoek dat de verpleegkundige aan klagers lichaam heeft verricht niet is uitgevoerd met het oog op het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de
inrichting. Het onderzoek door de verpleegkundige naar eventueel lichamelijk letsel bij klager is vanuit medisch oogpunt verricht en betreft derhalve een medisch onderzoek. Een dergelijk onderzoek kan niet worden aangemerkt of gelijkgesteld met een
onderzoek in de zin van artikel 29 Pbw.

De beslissing om al dan niet een medisch onderzoek uit te voeren is niet aan de directeur, maar is voorbehouden aan de inrichtingsarts en, in diens verlengde, de verpleegkundige, conform artikel 4 van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire
inrichtingen.
Gelet hierop komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing om bij klager een medisch onderzoek uit te voeren niet kan worden aangemerkt als door of namens de directeur genomen beslissing, zodat daartegen op grond van artikel 60 Pbw geen
beklag openstaat. Tegen de wijze van uitvoeren van dit onderzoek door de verpleegkundige staat evenmin beklag open op grond van artikel 60 Pbw. De beroepscommissie zal derhalve de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog
niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 25 april 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven