Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0163/GB B, 22 september 1999, beroep
Uitspraakdatum:22-09-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: B 99/163/GB

Betreft: [klager] datum: 22 september 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 8 april 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.H.Jebbink, namens

[...], geboren op [1947], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 1 april 1999 van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van appellant in de gevangenis te Zoetermeer.

2. De feiten
2.1. Appellant is sedert 25 augustus 1997 gedetineerd. In het kader van detentiefasering is hij op 3 september 1998 overgeplaatst naar de gevangenis „Maashegge“ te Overloon, een inrichting met een half open regime en daardoorrelatief kwetsbaar karakter. Op 27 december 1998 is hij niet teruggekeerd van regimair verlof. Op 27 januari 1999 is hij aangehouden en ingesloten voor het ondergaan van het resterende deel van de aan hem opgelegde gevangenisstraf.Op 29 januari 1999 is hij vanuit het politiebureau geplaatst op de arrestantenafdeling van het huis van bewaring (h.v.b.) te Dordrecht. Na overplaatsing naar het h.v.b. te Middelburg is hij op 23 april 1999 geplaatst in degevangenis te Zoetermeer, een gesloten inrichting met een regime van algehele gemeenschap.

2.2. Appellant ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 25 augustus 1997. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 23 maart 2000. Aansluitenddient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 2 dagen te ondergaan.

3. De standpunten
3.1. Appellant is van mening dat ten onrechte is beslist tot zijn plaatsing in de gevangenis te Zoetermeer. Dit is als volgt toegelicht.
Blijkens de toelichting van de selectiefunctionaris op de selectiebeslissing is van doorslaggevende betekenis geweest dat appellant zich op 27 december 1998 ongeoorloofd aan de detentie heeft onttrokken. Appellant betwist dat hijzich aan de detentie heeft onttrokken. Tijdens werdzaamheden in de gevangenis „Maashegge“ is hij op 21 december 1998 geblesseerd geraakt aan zijn rug. Hij was nog wel in staat om met regimair verlof te gaan en de Kerstdagen thuisdoor te brengen. Tijdens dit verlof verergerde zijn lichamelijke toestand zodanig dat hij niet in staat was op 27 december 1998 terug te keren naar de inrichting. Hij verzocht en kreeg uitstel tot 28 december 1998, 16.00 uur. Op 28december 1998 was appellant evenmin in staat te reizen. Appellants huisarts heeft een medische verklaring opgesteld, die op 28 december 1998 om 17.30 uur naar de inrichting is gefaxt. Vervolgens is wederom uitstel verleend en weltot 29 december 1998 om 13.00 uur. Dit laatste werd appellant op 29 december 1998 om 11.30 uur medegedeeld. Het is echter onmogelijk om vanuit Den Haag, waar appellant zijn verlof doorbracht, in zo’n korte tijd met het openbaarvervoer in de gevangenis „Maashegge“ te zijn. Volgens het bureau selectie en detentiebeleid (BSD) van de gevangenis „Maashegge“ was het mogelijk om per taxi de inrichting tijdig te bereiken. De taxikosten zouden voor appellant zijn.Appellant stelt zich op het standpunt dat hij altijd bereid is geweest om binnen een redelijke (trein)reistijd naar de gevangenis „Maashegge“ te reizen.
Appellant heeft zich op 30 december 1998 per brief tot de dienst individuele beslissingen (D.I.B.) van het ministerie van justitie gewend. Hij gaf daarin – onder opgave van adres en telefoonnummer - onder meer aan dat hij zichvolledig ter beschikking van justitie hield. Bij brief van 31 december 1998 verwees D.I.B. slechts naar de directeur en de beklagcommissie van de gevangenis „Maashegge“. D.I.B. heeft appellant er niet gewezen op dat hij zich bij depolitie kon melden voor het ondergaan van het strafrestant.
Gelet op het vorenstaande is appellant van oordeel dat het etiket „voortvluchtig“ niet op hem past. Hij vraagt alsnog in aanmerking te komen voor plaatsing in een half open inrichting.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Appellants raadsman is (telefonisch) in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen de voorgenomen selectiebeslissing kenbaar te maken. Gelet op het bepaalde in artikel 72, eerste lid, tweede volzin, van de PBW staat direct beroepopen tegen de selectiebeslissing.
Blijkens de selectiebescheiden heeft appellant zich op 27 december 1998 onttrokken aan zijn detentie, is hij op 27 januari 1999 aangehouden door de politie en is hij op 29 januari 1999 geplaatst op de arrestantenafdeling van heth.v.b. te Dordrecht. Hoe ook het geschil tussen appellant en de directie van de gevangenis „Maashegge“ omtrent de vraag of tijdige terugkeer gelet op de (fysieke) gezondheidstoestand van appellant dient te worden beoordeeld,vastgesteld kan worden dat appellant zich na 29 december 1998 niet uit eigener beweging bij de politie heeft gemeld en zich derhalve oorgeoorloofd aan de detentie heeft onttrokken. Waar appellant eerder tijdens zijn detentie nietoptimaal functioneerde in de gevangenis „Bankenbosch“ is de selectiefunctionaris van oordeel dat sprake is van „enige twijfel omtrent de geschiktheid voor het omgaan met meer regimaire vrijheden“. Appellant is derhalve geselecteerdvoor een gesloten inrichting.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis te Zoetermeer is een gesloten inrichting met een regime van algehele gemeenschap.

4.2. Appellant verbleef in de gevangenis „Maashegge“, een inrichting met een half open regime en daardoor relatief kwetsbaar karakter. De aard van een dergelijke inrichting brengt met zich mee dat zeer strikt dient te wordenomgegaan met de aan gedetineerden toegekende vrijheden, waaronder de regimaire verloven.
Vast staat dat appellant op 27 december 1998 niet is teruggekeerd van een regimair verlof. Niet weersproken is dat desgevraagd aan appellant tot tweemaal toe uitstel is verleend om terug te keren van verlof, laatstelijk tot 29december 1998 om 13.00 uur. Het tweede uitstel werd telefonisch om 11.30 uur aan appellant medegedeeld. Appellant gaf daarop aan dat hij, gezien de hem beschikbare tijd, niet in staat was zich tijdig bij de gevangenis „Maashegge“ temelden.

4.3. De beroepscommissie is van oordeel dat appellant, na zijn mededeling dat hij niet tijdig de inrichting kon bereiken, tenminste zijn reis naar de gevangenis „Maashegge“ had moeten aanvangen dan wel zich bij de politie had moetenmelden. Nu hij geen van beide heeft gedaan, is hij terecht als voortvluchtig aangemerkt. De beslissing hem, in het licht van het vorenstaande, te plaatsen in een gesloten inrichting is niet in strijd met de wet en kan, bij afwegingvan alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 22 september 1999

secretaris voorzitter

Naar boven