Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3424/TA e.a., 15 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:15-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 15/3424/TA, 15/3425/TA, 15/3426/TA, 15/3427/TA, 15/3428/TA, 15/3429/TA en 15/3431/TA

betreft: [klager] datum: 15 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. S.T. van Berge Henegouwen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen zeven uitspraken van 12 oktober 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de beslissing tot het uitstellen van de aanvraag voor begeleid verlof (Me 2014-301);
b. de beslissing van het hoofd van de inrichting om klager op reguliere wijze (met DV&O) naar zijn verlengingszitting te laten vervoeren (Me 2015-30);
c. de omstandigheid dat klager gedurende vier jaar geen bezoek heeft ontvangen (Me-2015-89);
d. de omstandigheid dat het klager onmogelijk wordt gemaakt om te zoeken naar een partner doordat hem geen toegang tot het internet wordt verleend (Me 2015-90);
e. beperkingen die aan klager en medepatiënten zijn opgelegd (Me 2015-91);
f. de weigering van een maatschappelijk werker om voor klager een adres van een geprivilegieerde persoon/instantie op te zoeken (Me 2015-92);
g. de weigering om post afkomstig van klagers advocaat aan klager uit te reiken (Me 2015-174).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag als vermeld onder a., b., c., d. en e. en heeft het beklag als vermeld onder f. en g. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager zijn in beroep de tegenover de beklagrechter ingenomen standpunten als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a.: het uitstellen van zijn verlof levert een schending op van artikel 2 Bvt in verbinding met artikel 3 EVRM. Verlofverlening is één van de essentiële onderdelen van de resocialisatiegedachte binnen de tbs-maatregel.
Het is van wezenlijk belang om klager verlof te verlenen zodat hij zich kan voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij.

Ten aanzien van het beklag onder b.: klager is op 16 januari 2015 met DV&O vervoerd naar de rechtbank zonder dat rekening is gehouden met zijn claustrofobische angsten. Reeds voor het geplande vervoer is met het Openbaar Ministerie gecorrespondeerd
over
gewenst speciaal vervoer van klager. Die brief is doorgeleid naar het hoofd van de inrichting, maar daar is niets mee gedaan. Daardoor is sprake van een schending van klagers recht ingevolge artikel 21 van de Regeling vervoer van justitiabelen.

Ten aanzien van het beklag onder c.: klager wil bezoek ontvangen, maar zijn naasten zijn woonachtig in het zuiden van het land en kunnen vanwege invaliditeit niet naar Groningen reizen. Klager heeft op grond van artikel 37 Bvt recht op bezoek en op
grond van artikel 8 EVRM recht op family life. Het nalaten van het hoofd van de inrichting om mogelijkheden te onderzoeken om klager in de gelegenheid te stellen zijn recht op privéleven te effectueren is beklagwaardig op grond van artikel 56, vijfde
lid, Bvt.

Ten aanzien van het beklag onder d.: klager heeft grote behoefte aan het vinden van een partner waarmee hij een liefdesrelatie kan beginnen. De weigering van de inrichting om klager door middel van het internet te laten zoeken naar een liefdespartner
levert een schending op van klagers grondrecht als neergelegd in artikel 8 EVRM. Het aangaan en onderhouden van een relatie behoort deel uit te maken van klagers resocialisatie.

Ten aanzien van het beklag onder e.: aan klager zijn beperkingen opgelegd. Zo zou klager zodra hij de afdeling verlaat aan een personeelslid moeten melden waar hij naartoe gaat en zou hij op een bel moeten drukken als hij zijn kamer uit wil. Die
beperkingen zijn niet het gevolg van handelen van klager. Volgens de beklagrechter beklaagt klager zich over een algemene regel. Die algemene regel is in dit geval in strijd met artikel 2, tweede lid, Bvt. Niet gebleken is waarom deze beperkingen in
het
belang van de orde of de veiligheid noodzakelijk zouden zijn. De beperkingen hebben een negatief effect op klagers behandeling.

Ten aanzien van het beklag onder f.: klager wilde op 5 maart 2015 een brief versturen naar een geprivilegieerde instantie. Klager heeft geen toegang tot internet, zodat hij adressen alleen via een maatschappelijk werker kan achterhalen. Klager heeft
een
maatschappelijk werker verzocht het desbetreffende postadres op te zoeken, maar de maatschappelijk werker weigerde dit. Klagers recht om post te verzenden is geschonden nu klager niet in de gelegenheid is gesteld om correspondentie bedoeld voor een
geprivilegieerd contact te verzenden.

Ten aanzien van het beklag onder g.: medewerkers hebben geweigerd om advocatenpost aan klager uit te reiken. Klager bevestigt dat niet het ‘envelop in envelop’-systeem is gebruikt – de brief aan de directeur was geplakt op de envelop bestemd voor
klager
– maar het was volstrekt duidelijk dat de brief bedoeld was voor klager en afkomstig was van klagers raadsman. Overigens is de post niet geopend in het bijzijn van klager, zoals is voorgeschreven in artikel 3, derde lid, van de Regeling
geprivilegieerde
post verpleegden.

Namens het hoofd van de inrichting is gepersisteerd bij de standpunten zoals ingenomen tegenover de beklagrechter. In aanvulling hierop is namens het hoofd van de inrichting het navolgende meegedeeld.
Ten aanzien van het beklag onder a.: de beroepscommissie heeft bepaald dat in de Bvt noch in andere wet- of regelgeving het recht op verlof is neergelegd. Evenmin kan uit artikel 2 Bvt worden afgeleid dat tbs-gestelden rechtens aanspraak kunnen maken
op
verlofverlening, ook al zal hun behandeling in de regel gericht zijn op resocialisatie via verlofverlenging.

Ten aanzien van het beklag onder b.: op 14 januari 2015 (om 16.45 uur) heeft klager voor het eerst meegedeeld dat hij claustrofobisch is en dat hij op 16 januari 2015 met speciaal vervoer naar de zitting wilde worden vervoerd. De inrichting stond niet
onwelwillend tegenover het regelen van speciaal vervoer, maar dit vervoer kon niet meer op een dergelijk korte termijn worden geregeld. De door klagers raadsman aan het OM verstuurde brief heeft de inrichting nooit bereikt.

Ten aanzien van het beklag onder e.: klager heeft tot op heden niet duidelijk kunnen maken welke beperkingen aan hem zouden zijn opgelegd.

Ten aanzien van het beklag onder f.: niet duidelijk is geworden met welke maatschappelijk werker klager zou hebben gesproken. Niet alleen maatschappelijk werkers kunnen/mogen adressen van geprivilegieerden verstrekken; ook het personeel op de afdeling
kan dit doen, hetgeen ook regelmatig gebeurt.

Ten aanzien van het beklag onder g.: in artikel 3, eerste lid, van de Regeling geprivilegieerde post verpleegden zijn duidelijke regels vermeld voor de verzendwijze van advocatenpost. Indien een advocaat niet de juiste verzendwijze hanteert kan de
inrichting beslissen om advocatenpost retour te sturen. Artikel 3, derde lid, van voormelde regeling wordt overigens verkeerd geïnterpreteerd door klagers raadsman.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Noch aan de Bvt noch aan een andere wettelijke regeling of een voor iedereen verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag kan een verpleegde het
recht op (begeleid) verlof ontlenen; meer in het bijzonder kan een verpleegde – zoals de beroepscommissie reeds heeft overwogen in RSJ 8 oktober 2014, 14/1508/TA e.a. – aan het bepaalde in artikel 2 Bvt niet het recht ontlenen op (begeleid) verlof.
Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat klagers beklag niet is gericht tegen een beslissing als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onder e, Bvt en evenmin tegen een andere beslissing als vermeld in artikel 56 of 57 Bvt. Om deze reden is
klager niet-ontvankelijk in zijn beklag. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden bevestigen.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Een verpleegde kan aan de Bvt noch een andere wettelijke regeling noch een voor ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag het recht op
speciaal en/of aangepast vervoer ontlenen. Meer in het bijzonder kan een verpleegde aan het bepaalde in artikel 21 van de Regeling vervoer van justitiabelen niet het recht op speciaal en/of aangepast vervoer ontlenen; dit artikel bevat slechts een
instructienorm gericht aan de vervoerder. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat klagers beklag niet is gericht tegen een beslissing als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onder e, Bvt en evenmin tegen een andere beslissing als vermeld in
artikel 56 of 57 Bvt. Om deze reden is klager niet-ontvankelijk in zijn beklag. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden bevestigen. Overigens heeft de inrichting nog
geprobeerd iets voor klager te regelen; het mislukken daarvan is evenmin klachtwaardig.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. De omstandigheid dat klager al lange tijd geen bezoek heeft ontvangen of een bezoekaanvraag heeft ingediend betreft een situatie van puur feitelijke aard en is
naar het oordeel van de beroepscommissie niet aan te merken als een beslissing van het hoofd van de inrichting of een weigering van het hoofd van de inrichting om te beslissen en is evenmin het gevolg van een beslissing of weigering daartoe van het
hoofd van de inrichting. Hierover kan derhalve niet op grond van artikel 56 of 57 Bvt worden geklaagd. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal met wijziging van de gronden worden bevestigd. Overigens
is aan klager, op verzoek van de inrichting, twee keer een machtiging voor incidenteel verlof afgegeven zodat hij zijn familie kon bezoeken.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder d. overweegt de beroepscommissie het volgende. De inrichting heeft – onweersproken – naar voren gebracht dat landelijk beleid is dat internet in inrichtingen niet mag worden gebruikt voor het bezoeken van
social netwerksites en datingsites. In de inrichting wordt uitvoering gegeven aan dit landelijk beleid. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat klagers klacht betrekking heeft op (de uitvoering van) een algemene voor alle in de inrichting
verblijvende verpleegden geldende regel. Tegen een algemene regel staat voor een verpleegde geen beklag open, tenzij die regel in strijd is met wet- of regelgeving van hogere orde. Naar het oordeel van de beroepscommissie is van strijd met hogere wet-
en/of regelgeving, waaronder artikel 8 EVRM, geen sprake, nu er – zoals de inrichting ook heeft aangevoerd – andere mogelijkheden voor relatievorming voor verpleegden bestaan. Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de
uitspraak van de beklagrechter bevestigen met wijziging van de gronden.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder e. overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van de stukken kan niet worden vastgesteld dat klager onderworpen is geweest aan beperkingen die op grond van artikel 56 of 57 Bvt vatbaar zijn voor
beklag. Om deze reden is klager niet-ontvankelijk in zijn beklag. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden bevestigen.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder f. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagrechter. In aanvulling op de beslissing van de beklagrechter overweegt de
beroepscommissie dat het Ministerie van Volksgezondheid – waarnaar klager (zo heeft hij ter beklagzitting vermeld) een brief wilde sturen – niet een geprivilegieerde instantie is als vermeld in artikel 36, eerste lid, Bvt. Het beroep zal ongegrond
worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal met aanvulling van de gronden worden bevestigd.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder g. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak
van de beklagrechter zal worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagrechter; met aanvulling van de gronden ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. en f.; en met wijziging van de gronden ten aanzien van het beklag als
vermeld onder b., c., d. en e.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 15 maart 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven