Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4186/GA, 1 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:01-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4186/GA

betreft: [klager] datum: 1 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Achterhoek,

gericht tegen een uitspraak van 29 december 2015 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft klager alsmede zijn raadsman mr. J. Michels in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van de directeur van 21 oktober 2015 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en heeft klager een tegemoetkoming van € 50,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Reden voor de afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof was het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM). Ondanks dat het bureau
individuele medische advisering (BIMA) heeft laten weten dat verlofverlening op medische gronden geïndiceerd is, heeft het OM negatief geadviseerd. De directeur mag, behalve in geval van evidente misslagen, uitgaan van de juistheid van de adviezen van
justitiële ketenpartners; de directeur heeft in dat kader geen onderzoeksplicht. Om die reden kan de directeur geen onredelijkheid of onbillijkheid worden verweten als hij zich baseert op een door een bevoegde instantie uitgebracht advies. Gelet hierop
is de beslissing van de beklagcommissie voor de directeur onbegrijpelijk.
In zijn reactie van 11 november 2015 heeft de directeur vermeld dat klager op 22 september 2015 en 1 oktober 2015 disciplinair is gestraft wegens het gebruik van hard- en softdrugs. In de beschikking van de bestreden beslissing staat hierover:
“Daarnaast heeft u op 22-09-2015 een disciplinaire straf ontvangen vanwege het aantreffen van softdrugs op uw cel. En heeft u op 01-10-2015 een positieve uc afgeleverd met een score van 797 op benzo’s.”

Namens klager is als volgt op het beroep van de directeur gereageerd. De beklagcommissie heeft de directeur terecht gewezen op de eigen verantwoordelijkheid bij het nemen van een beslissing. Een negatief advies van de OM mag een belangrijke pijler zijn
bij het nemen van een beslissing, maar behoeft niet doorslaggevend te zijn. In dit geval heeft het BIMA alsook de vrijhedencommissie van de inrichting de verlofaanvraag ondersteund. In dit geval behoefde de directeur geen zelfstandig onderzoek te doen
naar de juistheid van het advies van het OM, aangezien klagers raadsman de directeur al over de onjuistheid van het advies had geïnformeerd. De directeur wist dus dat het OM het advies had gebaseerd op onjuiste informatie.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat de directeur voorafgaande aan zijn beslissing op een verzoek om algemeen verlof een kenbare afweging moet maken tussen enerzijds het individuele belang van de aanvrager van dat verlof en anderzijds de algemene
belangen van (onder meer) orde, rust en veiligheid in de samenleving. Naarmate de einddatum van de detentie nadert, dient het belang van de gedetineerde bij een verlof in verband met zijn voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij steeds
zwaarder
te wegen.

Uit de mededeling van de bestreden beslissing en de overige stukken volgt dat klagers verlofaanvraag is afgewezen op grond van de weigeringsgronden als vermeld in artikel 4, onder a, c. en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting
(hierna:
de Regeling).

Met betrekking tot de weigeringsgronden als vermeld in artikel 4, onder a. en d. van de Regeling overweegt de beroepscommissie als volgt. De directeur heeft zijn beslissing gebaseerd op het advies van het OM van 6 oktober 2015 en het OM heeft zijn
advies weer gebaseerd op het reclasseringsrapport van 24 september 2015. Uit dat reclasseringsrapport blijkt volgens het OM dat het recidiverisico en het risico op onttrekken aan voorwaarden als hoog wordt ingeschat en dat er risico bestaat op
letselschade bij het verlenen van verlof. Hiertegenover staat evenwel dat klagers voorlopige hechtenis van 3 oktober 2014 tot 9 juni 2015 geschorst is geweest en dat niet is weersproken dat klager zich in die periode goed heeft gedragen en aan alle
voorwaarden heeft gehouden. In het licht hiervan acht de beroepscommissie het advies van het OM niet consistent. Nog daargelaten dat het reclasseringsrapport niet is overgelegd – waardoor niet kan worden getoetst op basis van welke (actuele) gegevens
dit rapport is opgesteld – heeft de directeur zich, voor wat betreft het risico op recidive en onttrekken (aan voorwaarden), enkel gebaseerd op het advies van het OM en ten onrechte geen acht geslagen op de informatie die een positief beeld van klager
schetst. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing op dit onderdeel onvoldoende is gemotiveerd.

Wat betreft de weigeringsgrond als vermeld in artikel 4, onder c, van de Regeling overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit de stukken is niet gebleken dat klager ook disciplinair gestraft is voor het gebruik van (soft)drugs; wel voor het
aantreffen daarvan op zijn cel. Nu echter volgens het drugsontmoedigingsbeleid de vondst van softdrugs niet zonder meer leidt tot het intrekken van het eerstvolgende verlof en de directeur ook niet heeft toegelicht dat en waarom die vondst in dit geval
zou moeten leiden tot afwijzing van de verlofaanvraag, kan ook deze grond de afwijzing van klagers verlofaanvraag niet rechtvaardigen.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden bevestigen. De beroepscommissie kan zich verenigen met de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 1 maart 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven