Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3751/TB, 1 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:01-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3751/TB

betreft: [klager] datum: 1 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.D. Regter, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 10 november 2015 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 februari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager en, namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en
Justitie.
Klagers raadsvrouw, mr. R. Dijkstra, heeft op 5 februari 2016 laten weten dat zij verhinderd is ter zitting te verschijnen en verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. De beroepscommissie heeft ter zitting het aanhoudingsverzoek
afgewezen. Van het ter zitting besprokene is een verslag opgemaakt en klagers raadsvrouw is in de gelegenheid gesteld hierop schriftelijk te reageren. Op 3 maart 2016 is de reactie van de raadsvrouw ingekomen op het secretariaat van de Raad. Die
reactie
is ter informatie doorgestuurd naar de Staatssecretaris.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager over te plaatsen naar FPC De Rooyse Wissel te Venray (hierna: De Rooyse Wissel).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 19 mei 2009 geplaatst in de Pompestichting te Nijmegen. Op 22 oktober 2013 is klager overgeplaatst naar
FPC Oostvaarderskliniek te Almere (hierna: Oostvaarderskliniek). Op 26 oktober 2015 heeft de Oostvaarderskliniek de Staatssecretaris verzocht om overplaatsing van klager. De Staatssecretaris heeft op 10 november 2015 beslist tot overplaatsing van
klager
naar De Rooyse Wissel. Die overplaatsing is 16 november 2015 gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager kan zich niet verenigen met zijn overplaatsing van FPC Oostvaarderskliniek naar FPC De Rooyse Wissel. De Rooyse Wissel is een strengere inrichting dan de Oostvaarderskliniek. Er bestond
geen aanleiding voor de overplaatsing. Klager betwist dat hij zich (be)dreigend heeft gedragen tegen een sociotherapeute. In de Oostvaarderskliniek was er een sociotherapeute die klager beter bejegende dan de andere personeelsleden. Omdat hij goed met
haar in contact was, heeft klager gevraagd of zij zijn mentor kon worden en dit is ook gebeurd. Echter, op enig moment merkte klager dat de sociotherapeute meer dan professionele belangstelling voor hem had. Zij begon seksuele toespelingen op klager te
maken; zij maakte lichamelijk contact met hem, liep tegen hem aan en als zij zaten plaatste ze haar voeten tegen die van hem. De sociotherapeute heeft in een gesprek aan klager gevraagd of hij verliefd op haar was. Klager heeft die vraag ontkennend
beantwoord. Klager heeft na wikken en wegen besloten bij het hoofd behandeling melding te maken van het gedrag van de sociotherapeute. Daarop werd de sociotherapeute op wat meer afstand van klager geplaatst. Dit werkte aanvankelijk goed, maar na enige
tijd zocht de sociotherapeute toch weer contact met klager. Klager heeft dit weer gemeld. Er is daarop echter geen actie ondernomen tegen de sociotherapeute, maar wel jegens klager. Volgens de psychiater zou klager opeens betrekkingswanen hebben, van
waaruit hij gevoelens zou koesteren voor de sociotherapeute. Klager betwist uitdrukkelijk deze gevoelens gehad te hebben. Over klager is niet eerder gerapporteerd dat hij wanen had. Eerst is klager overgeplaatst naar een andere afdeling binnen de
Oostvaarderskliniek en uiteindelijk is besloten om klager over te plaatsen naar De Rooyse Wissel. Het verhaal van de inrichting is niet logisch. Als klager gevoelens zou koesteren voor de sociotherapeute, zou hij dit toch nooit melden bij het hoofd
behandeling en daarmee zijn behandeling in de waag stellen. De inrichting had klager moeten beschermen tegen de sociotherapeute. Het moet zonder meer mogelijk zijn geweest om klager en de sociotherapeute van elkaar gescheiden te houden.
Voorts betwist klager dat er sprake was van een behandelimpasse. Mogelijkerwijs was de relatie tussen klager en de sociotherapeute verstoord, maar klager heeft later een andere mentor toegewezen gekregen en van een impasse in de behandeling was
geenszins sprake. Integendeel, uit de wettelijke aantekeningen blijkt dat klager therapieën volgde en dat een opmaat voor een verlofkader werd gemaakt.
Door de overplaatsing is klagers behandeling gefrustreerd. Verlof is nu in De Rooyse Wissel niet aan de orde. Klager was in de Oostvaarderskliniek ook serieus bezig met een opleiding en zou een examen doen, maar de sociotherapeute heeft klager hiervan
afgeleid en klager heeft zijn examen uiteindelijk niet meer kunnen doen. Klager snapt niet waarom hij in De Rooyse Wissel is geplaatst. Zijn netwerk is immers woonachtig in de regio’s Rotterdam, Eindhoven en Nijmegen. Klager wil niet meer terug naar de
Oostvaarderskliniek, omdat hij zijn vertrouwen in die kliniek volledig kwijt is. Klager wil overgeplaatst worden naar een inrichting in de buurt van Rotterdam. Als het verloftraject weer zou worden gestart, kan zijn netwerk een positieve rol spelen bij
zijn resocialisatie. Klager acht het niet zinvol om in de huidige kliniek te starten met behandeling, maar hij is wel bereid om in een andere inrichting mee te werken aan behandeling.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. In september 2015 bleek klager een erotomane waan te hebben ontwikkeld ten opzichte van zijn mentor. Klager heeft gezegd dat het gevoel wat hij ervaarde overeenkwam met
het gevoel dat hij had voorafgaande aan het plegen van zijn indexdelict. De situatie werd als onveilig ingeschat en klager is overgeplaatst naar een afdeling voor intensieve begeleiding. Na enkele weken op die afdeling werd duidelijk dat klager niet in
staat was op korte termijn mee te werken aan medicamenteuze behandeling. Klagers achterdocht en boosheid jegens zijn behandelteam nam toe en de situatie voor de sociotherapeute in kwestie werd dermate bedreigend dat verdere behandeling in de
Oostvaarderskliniek niet meer mogelijk was. Gelet hierop is klager op goede gronden overgeplaatst. Het is juist dat klager destijds bij het hoofd behandeling melding heeft gemaakt van het gedrag van de sociotherapeute. Hem is toen meegedeeld dat zijn
beleving op dit punt niet strookt met de werkelijkheid. Uit voorzorg is de sociotherapeute gestopt met het begeleiden van klager. Desondanks zijn de ideeën bij klager blijven bestaan en was er uiteindelijk sprake van een onwerkbare situatie.

4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

De Staatssecretaris heeft de beslissing tot overplaatsing van klager genomen op basis van het overplaatsingsverzoek van de Oostvaarderskliniek van 26 oktober 2015. In een namens de Staatssecretaris verstuurd mailbericht van 11 november 2015 staat dat
klager is overgeplaatst omdat sprake was van een behandelimpasse en een dreigende situatie voor een sociotherapeute.

Uit het overplaatsingsverzoek van 26 oktober 2015 komt naar voren dat klager na zijn overplaatsing naar de Oostvaarderskliniek (in oktober 2013) een tijd lang niet of nauwelijks heeft meegewerkt aan behandeling, waardoor behandeling niet van de grond
kwam. Echter, in het tweede kwartaal van 2015, zo blijkt uit het overplaatsingsverzoek en de wettelijke aantekeningen, is klagers motivatie ten aanzien behandeling merkbaar toegenomen en heeft hij zich bereid verklaard mee te werken aan enkele
noodzakelijke therapieën. In die periode heeft klager ook de agressiehanteringsgroep met goed gevolg afgerond. In het derde kwartaal van 2015, zo staat in het overplaatsingsverzoek, bleef klagers motivatie behouden en werden voorbereidingen getroffen
voor een verlofaanvraag. Uit het vorenstaande volgt dat sinds het tweede kwartaal van 2015 sprake was van een positieve verandering in klagers opstelling en een vooruitgang in de behandeling. De stelling van de Staatssecretaris dat sprake was van een
behandelimpasse vindt dan ook geen ondersteuning in de onderliggende stukken.

In de wettelijke aantekeningen over het tweede kwartaal van 2015 is vermeld dat aan het einde van het tweede kwartaal een mentorwisseling heeft plaatsgevonden omdat klager mogelijk gevoelens had voor zijn mentor. Uit het overplaatsingsverzoek van de
Oostvaarderskliniek blijkt voorts dat begin september 2015 is gebleken dat klager een erotomane waan had ontwikkeld ten aanzien van zijn mentor. Hoewel door en namens klager is bestreden dat sprake was van erotomane waanvorming, kan de beroepscommissie
niet anders dan de door de psychiater gestelde diagnose als vaststaand gegeven aannemen. Blijkens het overplaatsingsverzoek was hierdoor een (be)dreigende situatie voor de sociotherapeute, ten aanzien van wie klager een waan had ontwikkeld, ontstaan.
Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat de inrichting de situatie als onveilig heeft ingeschat, is in de stukken geen melding gemaakt van concrete (be)dreigende gedragingen van klager ten opzichte van de sociotherapeute. In het overplaatsingsverzoek
staat wel dat klager heeft gezegd dat hij eenzelfde gevoel had als wat hij voorafgaande aan het plegen van zijn indexdelict had, maar in de stukken is niet geconcretiseerd wat voor gevoel dit was en in hoeverre er een concrete dreiging uitging van deze
mededeling van klager.

Nu voor het eerst in jaren sprake was van een vooruitgang in de behandeling en klager dus vanuit behandelinhoudelijk oogpunt belang had bij continuering van zijn verblijf in de Oostvaarderskliniek, lag het op de weg van de Oostvaarderskliniek om alle
in
redelijkheid ter beschikking staande middelen aan te wenden om klagers waanbeelden te doen laten afnemen, zodat een langer verblijf in de Oostvaarderskliniek tot de mogelijkheden zou behoren. Op 5 september 2015 – dit was vrijwel direct nadat de
erotomane waan zichtbaar was geworden – is klager overgeplaatst naar een afdeling voor intensieve begeleiding. Op 26 oktober 2015 is het overplaatsingsverzoek ingediend. Uit de beschikbare stukken wordt naar het oordeel van de beroepscommissie niet
duidelijk welke concrete maatregelen in de periode van 5 september 2015 tot 26 oktober 2015 zijn genomen om klagers waanbeelden te doen laten afnemen. In het overplaatsingsverzoek staat dat binnen enkele weken duidelijk was dat klager niet op korte
termijn mee zou werken aan medicamenteuze behandeling, maar in de stukken is niet toegelicht welke middelen de inrichting precies heeft aangewend om klager tot inname van medicatie te bewegen. In het overplaatsingsverzoek heeft de Oostvaarderskliniek
het concrete advies meegegeven om in de volgende inrichting direct te starten met medicamenteuze behandeling en de verwachting uitgesproken dat dwangbehandeling nodig zal zijn. In de stukken is evenwel niet onderbouwd waarom de Oostvaarderskliniek
heeft
geadviseerd om in de volgende inrichting dwangbehandeling te starten en niet zelf deze mogelijkheid ter hand heeft genomen.

Bij gebreke van concrete informatie over bovenvermelde punten is onvoldoende duidelijk geworden of alle in redelijkheid ter beschikking staande middelen zijn aangewend om klagers waanbeelden te doen laten afnemen en of sprake was van een dermate
dreigende situatie dat een langer verblijf van klager in de Oostvaarderskliniek niet meer tot de mogelijkheden behoorde. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de beslissing om klager weg te plaatsen uit de Oostvaarderskliniek onvoldoende is
onderbouwd.

De Staatssecretaris heeft beslist om klager over te plaatsen naar De Rooyse Wissel te Venray. In het Beleidskader Plaatsing TBS dwang 2014, versie 22 januari 2014 (hierna: het beleidskader) heeft de Staatssecretaris als uitgangspunt vastgelegd dat de
tbs-gestelde regionaal wordt geplaatst, tenzij sprake is van een contra-indicatie. Gesteld noch gebleken is dat in dit geval sprake is van een contra-indicatie voor regionale plaatsing. Klager heeft zijn indexdelict gepleegd in de regio Arnhem. Zijn
naaste familie woont in de regio Rotterdam en klager heeft voorkeur voor een verblijf in een kliniek in de regio Rotterdam, omdat dit volgens hem kan bijdragen aan zijn resocialisatie. In de mededeling van de bestreden overplaatsingsbeslissing noch in
de reactie namens de Staatssecretaris van 16 november 2015 is nader toegelicht waarom ervoor is gekozen klager in De Rooyse Wissel te plaatsen. Voorts blijkt uit de beschikbare stukken niet in hoeverre het uitgangspunt van regionale plaatsing alsmede
klagers voorkeur om te worden geplaatst in een kliniek in de regio Rotterdam zijn meegewogen bij de bestreden beslissing. Gelet hierop is beroepscommissie van oordeel dat ook de beslissing om klager in De Rooyse Wissel te plaatsen onvoldoende is
onderbouwd.

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en de bestreden beslissing van de Staatssecretaris vernietigen. De beroepscommissie zal de Staatssecretaris opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze
uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. Bij die nieuwe beslissing dient de Staatssecretaris in ieder geval mee te wegen enerzijds klagers voorkeur om in een inrichting in de regio Rotterdam te worden geplaatst en
anderzijds klagers bezwaar om teruggeplaatst te worden in de Oostvaarderskliniek (in welke kliniek hij zegt geen vertrouwen meer te hebben). De beroepscommissie ziet geen aanleiding om klager een tegemoetkoming toe te kennen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden beslissing en draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. C.F. Korvinus, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 1 april 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven