Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2835/TA en 15/2897/TA, 19 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:19-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2835/TA en 15/2897/TA

betreft: [klager] datum: 19 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 augustus 2015 van de alleensprekende beklagrechter en tegen een uitspraak van 14 augustus 2015 van de beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 februari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager en zijn raadsman mr. J. Zevenboom.
Bij brief van 1 februari 2016 is namens het hoofd van de inrichting meegedeeld dat geen vertegenwoordiger van de inrichting ter zitting aanwezig zal zijn.

Bij brief van 18 februari 2016 is namens de beroepscommissie aan het hoofd van de inrichting verzocht een aantal nadere, in die brief vermelde vragen te beantwoorden. De schriftelijke reactie van de inrichting hierop is op 4 maart 2016 op het
secretariaat van de Raad ingekomen. Die reactie is doorgestuurd naar klager en zijn raadsman en zij zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Op 23 maart 2016 en 7 april 2016 zijn de reacties van klager van respectievelijk 20 maart 2016 en 28
februari 2016 ontvangen op het secretariaat van de Raad.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het frequent bij klager uitvoeren van urinecontroles (HK2015/128);
b. de inbeslagname van klagers usb-stick(s) en het voortduren van dit beslag (HK2015/90c en 94b).

De beklagrechter en beklagcommissie hebben de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager zijn in beroep de tegenover de beklagrechter en -commissie ingenomen standpunten als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a:
Klager is ongeveer zeven keer in vier weken tijd opgeroepen voor een urinecontrole. Sinds april 2015 wordt klager volledig afgezonderd van alle andere verpleegden gehouden. Contact met de buitenwereld werd klager vrijwel onmogelijk gemaakt en op de
contacten die wel mogelijk waren werd toezicht uitgeoefend. Klager ziet alleen andere verpleegden als hij moet wachten voor een urinecontrole; op dat moment houdt een personeelslid toezicht op klager. Luchten moet klager in een afgesloten luchtkooi. In
de onderliggende periode kon klager dus nooit aan drugs komen. Bovendien zijn sporen van cannabis nog zes weken na gebruik traceerbaar in urine. Er was dus geen noodzaak om klager zo vaak te onderwerpen aan een urinecontrole. De frequentie van de bij
klager uitgevoerde urinecontroles is disproportioneel. Overigens heeft klager aan het personeel gevraagd een urinecontrole te mogen overslaan, maar dit verzoek is niet gehonoreerd.

Ten aanzien van het beklag onder b:
Ingevolge artikel 23, vierde lid, Bvt mag het hoofd van de inrichting een voorwerp in beslag nemen om te overhandigen aan een opsporingsambtenaar. In dit geval houdt de inrichting klagers usb-stick(s) in beslag in afwachting van een mogelijke
beslissing
om de usb-stick te overhandigen aan een opsporingsambtenaar, welke beslissing afhankelijk is van een mogelijke beslissing van het OM om over te gaan tot vervolging, welke beslissing weer is gebaseerd op een valse aangifte van de inrichting. Er is
sprake
van strafrechtelijk conservatoir beslag van strafrechtelijk bewijs. Hiertoe is de inrichting op grond van (artikel 44 juncto 23 van) de Bvt niet bevoegd. Sterker nog, de wetgever heeft hieraan een aparte afdeling (artikelen 94-123) gewijd in het
Wetboek
van Strafvordering. Bovendien heeft klager vernomen dat de politie de in beslag genomen usb-stick(s) niet relevant vindt. Op die usb-stick(s) staat al klagers correspondentie. Klager wil die stick(s) terug. De inrichting beticht klager ten onrechte van
‘van alles en nog wat’.
Blijkens de reactie van de inrichting van 4 maart 2016 zouden de usb-sticks inmiddels zijn overgedragen aan de politie. Klager acht het onwaarschijnlijk dat de politie in februari 2016 opeens beslag zou hebben gelegd op de usb-sticks (in verband met
een
aangifte uit april 2015). Bovendien heeft klager van de politie geen schriftelijke mededeling van de inbeslagname ontvangen. De kliniek heeft ofwel bewust foutieve informatie verstrekt ofwel de usb-stick(s) zelfstandig naar de politie gestuurd omdat
het
haar te heet onder de voeten werd. Hoe dan ook: allebei onrechtmatig.

Namens het hoofd van de inrichting zijn in beroep de tegenover de beklagrechter en -commissie ingenomen standpunten als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a:
Klager heeft in het verleden drugs gebruikt. Urinecontroles worden ‘at random’ uitgevoerd. De frequentie waarmee urinecontroles bij klager worden uitgevoerd is in de loop van zijn verblijf afgenomen. Tot en met 9 juni 2015 was klagers cijfer ‘20’. Na 9
juni 2015 is zijn cijfer afgeschaald naar ‘10’. Sinds oktober 2015 worden er geen ‘at random’-urinecontroles meer bij klager uitgevoerd. Bij een cijfer van ‘20’ is het gemiddeld aantal urinecontroles per kwartaal twaalf en bij het cijfer ‘10’ is dat
vijf. Klager heeft in het tweede kwartaal twaalf oproepen gehad: één in april 2015, vier in mei 2015 en zeven in juni 2015. Overigens kan een patiënt, in geval de resultaten van het systeem onredelijk dreigen te geraken, verzoeken om een urinecontrole
te mogen overslaan.
Bij brief van 4 maart 2016 heeft de inrichting, desgevraagd, het volgende toegelicht. Klager heeft in de onderliggende periode geen onbegeleid contact gehad met bezoek of medepatiënten. In die periode heeft hij wel contact met de buitenwereld gehad via
telefoon en post. Klager heeft niet verzocht om een urinecontrole te mogen overslaan. Hij heeft enkel op 6 juni 2015 meegedeeld dat hij de frequentie onredelijk hoog vond.

Ten aanzien van het beklag onder b:
In het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting is het noodzakelijk dat klager niet beschikt over de usb-stick, waarop stukken staan die hij heeft geplaatst of laten plaatsen op de site ‘tbsmisbruikt.nl’. Daar komt bij dat de
usb-stick mogelijk van belang is in het opsporingsonderzoek dat kan volgen op de aangifte van de inrichting. Om die reden is besloten dat klager de usb-stick in ieder geval niet terugkrijgt voordat over een eventueel opsporingsonderzoek is beslist.
Bij brief van 4 maart 2016 heeft de inrichting, desgevraagd, het volgende toegelicht.
De usb-stick is overgedragen aan de opsporingsautoriteiten. Thans is geen sprake van beslag van de inrichting op de usb-stick van klager.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Ingevolge artikel 24 Bvt kan het hoofd van de inrichting, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de
inrichting dan wel in verband met de verlening van verlof, een verpleegde verplichten urine af te staan ten behoeve van een onderzoek van die urine op aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen.

In zijn klaagschrift, dat is opgesteld op 17 juni 2015, heeft klager vermeld dat in anderhalve week tijd vijf urinecontroles bij hem zijn uitgevoerd. Deze stelling is door de inrichting niet weersproken en correspondeert met de mededeling van de
inrichting dat in juni 2015 zeven urinecontroles bij klager zijn uitgevoerd. De beroepscommissie gaat derhalve uit van de juistheid van klagers stelling.
De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat bovengenoemde urinecontroles steekproefsgewijs – klager is opgeroepen nadat hij door een ‘at random’-computersysteem was geselecteerd – zijn uitgevoerd. Het steekproefsgewijs uitvoeren van urinecontroles
bij verpleegden op basis van een ‘at random’- systeem kan naar het oordeel van de beroepscommissie noodzakelijk worden geacht in verband met het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Echter, de uitkomsten van een
‘at-rondom’-systeem kunnen in strijd komen met de redelijkheid en billijkheid en de vraag is of hiervan in klagers geval sprake was.

Uit de beschikbare informatie blijkt dat klager in de periode waarover zijn klacht gaat was afgezonderd en dat hij gedurende die afzondering geen onbegeleid contact heeft gehad met bezoek of medepatiënten. Klager heeft voorts gesteld dat in de periode
waarover het beklag gaat toezicht werd uitgeoefend op zijn contacten met de buitenwereld. In het verweerschrift van 15 mei 2015 – dat betrekking heeft op het beklag als vermeld onder b. – heeft de inrichting meegedeeld dat half april 2015 is besloten
toezicht uit te oefenen op klagers post. Uit het vorenstaande volgt dat klager in de periode waarover zijn klacht gaat geen vrijelijk en ongecontroleerd contact heeft kunnen hebben met derden – niet zijnde personeelsleden en zijn advocaat – waardoor
niet wordt ingezien hoe klager in die periode aan (soft)drugs had kunnen komen.
Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat het vijf keer uitvoeren van een urinecontrole in anderhalve week tijd niet kan worden aangemerkt als noodzakelijk in verband met het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de
inrichting,
zodat de uitkomsten van het ‘at random’-systeem, voor wat betreft de periode waarover het beklag gaat, in klagers geval niet als redelijk en billijk kunnen worden aangemerkt.

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissingen niet meer ongedaan gemaakt kunnen
worden ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij bepaalt de hoogte van die tegemoetkoming op € 25,=.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. De beroepscommissie stelt voorop dat in deze uitspraak enkel een oordeel wordt gegeven over het beslag van klagers usb-stick(s) gedurende de periode van
(omstreeks) 14 april 2015 (de dag van inbeslagname van de usb-sticks) tot 1 mei 2015 (de dag van indiening van het klaagschrift). In deze uitspraak wordt dus geen oordeel gegeven over de voortduring van het beslag van de usb-stick(s) na 1 mei 2015.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, in verbinding met artikel 23, vierde lid, Bvt is het hoofd van de inrichting bevoegd om voorwerpen die niet in het bezit van de verpleegde mogen zijn in beslag te nemen. Het hoofd van de inrichting draagt zorg dat deze
voorwerpen, hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de verpleegde worden bewaard, hetzij met toestemming van de verpleegde in diens aanwezigheid worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met
het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

Als vaststaand wordt aangenomen dat de inrichting op 14 april 2015 ervan op de hoogte is gekomen dat op de site ‘tbsmisbruikt.nl’ nieuwe stukken waren geplaatst. Vast staat dat op die site stukken van klager staan. Gelet hierop heeft de inrichting
klager in redelijkheid kunnen verdenken van betrokkenheid bij het plaatsen van die stukken op de site. Klager heeft de stelling van de inrichting dat in zijn stukken, die op die site staan, namen van medepatiënten worden vermeld betwist, maar heeft
niet
weersproken dat daarin namen van personeelsleden en derden worden vermeld, zodat de beroepscommissie uitgaat van de juistheid van het laatstgenoemde. Met het hoofd van de inrichting is de beroepscommissie van oordeel dat hierdoor de orde en veiligheid
in de inrichting in het geding is. Gezien het vorenstaande en nu – als gevolg van klagers opstelling – onduidelijk is op welke wijze die stukken op de website zijn geplaatst en wat klagers rol hierbij is, heeft het hoofd van de inrichting in
redelijkheid kunnen beslissen om klagers usb-sticks – waarvan niet uit te sluiten was dat deze zijn gebruikt bij het op de site plaatsen van de stukken – in beslag te nemen.

Vast staat dat op die usb-stick(s) dezelfde stukken staan als die ook op de website staan, waardoor het vermoeden dat de usb-sticks zijn gebruikt voor het plaatsen van de stukken op de site niet slechts denkbeeldig is. Gelet hierop alsmede op het feit
dat de inrichting aangifte tegen klager heeft gedaan van smaad en laster – in verband waarmee de in beslag genomen usb-sticks mogelijk aan een opsporingsambtenaar ter hand zouden worden gesteld – heeft het hoofd van de inrichting naar het oordeel van
de
beroepscommissie in redelijkheid kunnen beslissen om klager in de onderliggende periode niet over de in beslag genomen usb-stick(s) te laten beschikken en om die usb-stick(s) – gebruikmakend van zijn bevoegdheid als gegeven in artikel 29, tweede lid,
Bvt juncto artikel 23, vierde lid, Bvt – voor klager te bewaren (eventueel in afwachting van het ter hand stellen van die usb-stick(s) aan een opsporingsambtenaar). Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van het hoofd van de inrichting om het
beslag (tot 1 mei 2015) te laten voortduren evenmin onredelijk of onbillijk worden geacht.

Niettegenstaande het vorenstaande overweegt de beroepscommissie dat van het hoofd van de inrichting wordt verlangd dat hij de verpleegde, van wie een voorwerp in beslag is genomen, duidelijkheid verschaft over wat er met dat voorwerp gaat gebeuren.
Gebleken is dat de inrichting de in beslag genomen usb-stick(s) gedurende de onderliggende periode ten behoeve van klager heeft bewaard, maar de inrichting heeft klager daarvan niet door middel van een bewijs van ontvangst, zoals in de Bvt is
voorgeschreven, op de hoogte gebracht. Gelet hierop zal het beroep gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie worden vernietigd en het beklag op formele gronden gegrond worden verklaard. Nu de inbeslagname noch de voortduring van het
beslag gedurende onderliggende periode als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraken van de beklagrechter en beklagcommissie en verklaart klagers klachten alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming van in totaal € 25,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. C.F. Korvinus, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 19 april 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven