Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3761/TB, 13 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:13-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3761/TB

betreft: [klager] datum: 13 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J.M. Cliteur, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 5 november 2015 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 maart 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J.M. Cliteur, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst
Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC de Pompestichting, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde longstayvoorziening, met
een gemiddeld beveiligingsniveau en met aanbieding van een (eenmalig) onderzoek door een externe niet aan de Pompestichting verbonden deskundige op de door de LAP genoemde onderdelen, van welk onderzoek de resultaten in het kader van een tussentijdse
herbeoordeling worden voorgelegd aan de LAP.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Bij beslissing van 27 juni 1997 is klager geplaatst in FPC De Kijvelanden. Op 26 februari 2003 is klager overgeplaatst naar de
Pompestichting. Op 15 mei 2007 heeft de Staatssecretaris beslist tot plaatsing van klager in een longstayvoorziening van de Pompestiching, welke plaatsing op 6 november 2008 is gerealiseerd. Bij beslissingen van 8 december 2011 en 30 maart 2015 heeft
de
Staatssecretaris klagers verblijf in de longstayvoorziening van de Pompestichting gecontinueerd. In uitspraak RSJ 25 september 2015, 15/1149/TB heeft de beroepscommissie het beroep van klager tegen de beslissing van 30 maart 2015 gegrond verklaard, de
desbetreffende beslissing vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen met inachtneming van haar uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. Op 5 november 2015 heeft de Staatssecretaris bedoelde nieuwe beslissing genomen, waartegen het onderhavige beroep
in gericht.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De Staatssecretaris heeft geen uitvoering gegeven aan de door de beroepscommissie in haar uitspraak van 25 september 2015 gegeven opdracht, die voortvloeit uit het tot tweemaal toe gegeven
advies
van de LAP. In de nieuwe beslissing wordt enkel gesproken over het (eenmalig) aanbieden van een onderzoek door een externe deskundige. Over de overige onderdelen wordt in de beslissing niet gesproken. Klager heeft aangegeven juist wel bezwaar te hebben
tegen de plaatsing en de uit te voeren onderzoeken.
Klager is een zwakbegaafde man. Kort na het overlijden van zijn moeder is hij gehoord over de nieuwe beslissing. Klager geeft consequent aan dat hij naar het PBC wil en niet in de inrichting wil worden onderzocht. De beslissing van de Staatssecretaris
om klager in de inrichting door een externe deskundige te laten onderzoeken is onvoldoende gemotiveerd. Klager komt niet verder op de longstayafdeling. Hij wil uiteindelijk naar een psychiatrische inrichting, of begeleid wonen.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. De beslissing van 5 november 2015 is in overeenstemming met de uitspraak van de beroepscommissie van 25 september 2015. Gelet op de unanieme advisering tot
voortzetting van klagers longstay-plaatsing vindt het onderzoek plaats vanuit de longstayvoorziening van de Pompestichting. Blijkens het hoorformulier heeft klager hier geen bezwaar tegen. Er zijn geen argumenten aangevoerd die aanleiding geven tot een
ander oordeel.
De punten waarop het onderzoek zal zijn gericht worden in de beslissing van 5 november 2015 genoemd. Klager was gemotiveerd voor een onderzoek door een deskundige; nu lijkt dit toch weer anders te liggen. Het neuropsychologisch onderzoek is nog niet
afgerond. De psycholoog gaat langs klager om dit met klager af te stemmen.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klager verblijft sinds 6 november 2008 in de longstayvoorziening van de Pompestichting.

In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de
longstay-status
nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken.

De bestreden beslissing van 5 november 2015 volgt op uitspraak RSJ 25 september 2015, 15/1149/TB waarin de beroepscommissie het beroep van klager tegen de beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in de longstayvoorziening gegrond heeft
verklaard en na vernietiging van die beslissing de Staatssecretaris heeft opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van die uitspraak. De beroepscommissie kwam tot een gegrondverklaring omdat de Staatssecretaris geen kenbare afweging
had gemaakt tussen enerzijds het advies van de LAP, dat ertoe strekt te bezien of nog een opening bestaat voor een andere behandelroute, en anderzijds het advies van de inrichting, dat ertoe strekt de ingeslagen koers voort te zetten. Deze koers houdt
in dat de inrichting geen meerwaarde ziet in een nader onderzoek van klager in het PBC, hetgeen de LAP juist geïndiceerd achtte. De beroepscommissie heeft verder overwogen bij de nieuw te nemen beslissing te betrekken de ter zitting van de
beroepscommissie geopperde mogelijkheid om klager in de Pompestichting (op de door de LAP genoemde onderdelen) te laten onderzoeken door een externe, niet aan de Pompestichting verbonden, deskundige. Het beroep gaat onder meer over de vraag of met de
nieuwe beslissing de Staatssecretaris uitvoering geeft aan voornoemde uitspraak van de beroepscommissie.

De beroepscommissie antwoordt deze vraag bevestigend. Belangrijker nog dan de locatie is het belang dat klager nader wordt onderzocht op de door de LAP genoemde onderdelen. Gelet op de overwegingen in de bestreden beslissing wordt hieraan voldaan. De
beroepscommissie gaat ervan uit dat in het licht van de uitkomsten van dit nadere onderzoek zal worden nagedacht over verdere stappen. Deze kunnen zijn: verder onderzoek, eventueel een langdurige observatieplaatsing, uitplaatsing naar een
behandelafdeling of voortzetting van de huidige plaatsing. Het niet meewerken door klager aan het voorgenomen onderzoek door een externe deskundige kan naar het oordeel van de beroepscommissie geen reden zijn klager alsnog in het PBC te plaatsen.

Op grond van de overgelegde stukken, waaronder het advies van de LAP van 13 januari 2015 en de pro justitia rapportages van 8 en 9 september 2014 van forensisch psychiater K. respectievelijk GZ-psycholoog Z., is de beroepscommissie van oordeel dat de
Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een longstayvoorziening in de rede ligt. Vooralsnog zijn er geen redenen gebleken klager reeds op dit moment over te plaatsen naar een behandelinrichting
voor observatie c.q. het opstarten van een behandelpoging.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter,
mr. drs. L.C. Mulder en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 13 april 2016

secretaris voorzitter

Naar boven