Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3454/GB, 12 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:12-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/3454/GB

Betreft: [Klager] datum: 12 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 oktober 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) bij beslissing van 14 oktober 2015 afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 15 maart 2013 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de locatie Zoetermeer. Vanuit deze inrichting is hij op 5 oktober voorgesteld voor deelname aan een p.p. Nadien heeft de selectiefunctionaris alsnog besloten klager in
aanmerking te laten komen voor deelname aan een p.p. Op 4 februari 2016 is het programma aangevangen en is klager administratief ondergebracht bij de PIA Rijnmond. De einddatum van klagers detentie is thans gesteld op 26 oktober 2016.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De bestreden beslissing is onvoldoende gemotiveerd. Klager heeft de laatste maanden geen mogelijkheid onbenut gelaten om aan te tonen dat zijn onttrekking in november 2014 een fikse uitglijder was, hij zich niet opnieuw zal onttrekken aan detentie, hij
met toekomstige vrijheden binnen detentie om kan gaan en er veel belang is voor hem om vrijheden te krijgen in dit stadium van zijn detentie. Klagers onttrekking aan detentie heeft zich al bijna acht tot twaalf maanden geleden afgespeeld. Aangezien
thans de aanvraag voor een p.p. is afgewezen, wordt klager dubbel gestraft voor zijn onttrekking aan detentie. Klager onderkent bovendien dat hij het vorige p.p. beter had kunnen voortzetten. De reclassering rapporteert dat het huidige risico op
onttrekken aan voorwaarden niet onaanvaardbaar hoog is. Dit is een belangrijke, zwaarwegende indicatie dat het verdere verloop van detentie wel zonder incidenten zal verlopen. Voorts heeft de huidige afwijzing tot deelname aan een p.p. tot gevolg dat
klager de komende zes
maanden niet opnieuw een dergelijk verzoek tot deelname in kan dienen. Volgens de reclassering is er voor klager op dit moment juist veel aan gelegen wederom te mogen deelnemen aan een p.p. Voorts heeft de selectiefunctionaris onvoldoende duidelijk
gemaakt waarom de door hem gesignaleerde risico’s niet met elektronisch toezicht tijdens het p.p. kunnen worden ondervangen. Een dergelijke subsidiariteitstoets is wel vereist (RSJ 23 januari 2014, 13/3556/GB).

Dat er sprake is geweest van een onttrekking aan detentie hoeft niet haaks te staan op de hernieuwde deelname aan een p.p. (RSJ 9 april 2013, 13/0736/GV). Daarbij weegt in het voordeel van klager dat in de onderhavige procedure de reclassering in haar
advies van 21 augustus 2015 uitdrukkelijk in acht heeft genomen dat klager zich in het verleden aan detentie zou hebben onttrokken, maar desalniettemin zeer welwillend tegenover een nieuw p.p. staat. Bovendien is ook door het Openbaar Ministerie (OM)
positief geadviseerd. De naderende einddatum van detentie dient tevens mee te worden gewogen bij het verlenen van vrijheden. De selectiefunctionaris heeft tevens onvoldoende duidelijk gemaakt waarom de door hem gesignaleerde risico’s niet met
elektronisch toezicht tijdens het p.p. kunnen worden ondervangen. Een dergelijke subsidiariteitstoets is wel vereist (RSJ 23januari 2014, 13/3556/GB). De bestreden beslissing kan derhalve wegens een motiveringsgebrek niet in stand blijven. Klager wenst
hieromtrent te worden gehoord.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager nam eerder tijdens zijn huidige detentie deel aan een p.p. Hij heeft zich in november 2014 onttrokken en werd in februari 2015 gearresteerd. Derhalve is er sprake van een recente onttrekking. Klager wordt niet dubbel gestraft voor zijn
onttrekking. Het is echter een logisch gevolg van zijn eerdere onttrekking dat er geen vertrouwen meer is in het verlenen van vrijheden, gelet op opgedane ervaringen. Naast voornoemde onttrekking heeft klager zich een jaar eerder ook onttrokken aan
detentie tijdens een verblijf in een Exodus-huis. Het strafrestant van klager wordt door de selectiefunctionaris als lang aangemerkt. Voorts heeft het toepassen van elektronisch toezicht geen meerwaarde waar het gaat om een mogelijke onttrekking, deze
elektronische middelen kunnen eenvoudig door klager worden verwijderd. Er is gezien klagers eerdere onttrekking en forse strafrestant geen vertrouwen in het verlenen van vrijheden ondanks dat klagers functioneren in detentie goed te noemen is.

3.3. Omtrent klagers verzoek tot deelname aan een p.p. zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De reclassering heeft in haar advies van 21 augustus 2015 positief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. Hierbij worden een meldplicht, een locatiegebod en een interventie met Clementie Zorgverleners of een soortgelijke instelling geïndiceerd
geacht.

Het OM heeft tevens positief geadviseerd. De politie heeft echter negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verlofadres.

De vrijhedencommissie van de locatie Zoetermeer heeft in het selectieadvies van 5 oktober 2015 negatief geadviseerd. Dit gezien klagers eerdere onttrekking, het hoge recidiverisico en het feit dat hij zich tijdens een eerder p.p. niet aan de afspraken
heeft gehouden. De directeur van de locatie Zoetermeer heeft in voornoemd selectieadvies echter gesteld dat deelname van klager aan een p.p. mogelijk is vanaf 27 oktober 2015.

4. De beoordeling
4.1. Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek, dat verder niet door klager is toegelicht, wijst de beroepscommissie af. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

4.2. Hoewel klager inmiddels deelneemt aan een p.p. en derhalve niet langer in de gevangenis van de locatie Zoetermeer verblijft, zal de beroepscommissie het beroep inhoudelijk behandelen nu namens klager is verzocht om een financiële
tegemoetkoming.

4.3. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.4. De beroepscommissie stelt vast dat klager zich van 25 november 2014 tot 2 februari 2015 heeft onttrokken aan detentie. De vrijhedencommissie van de locatie Zoetermeer heeft op grond hiervan en op grond van het hoge recidiverisico negatief
geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. De beroepscommissie is van oordeel dat deze contra-indicaties ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing voldoende zwaarwegend waren om het verzoek af te wijzen, nu er als gevolg van klagers
onttrekking geen vertrouwen was in een goede afloop van een p.p. Gelet op het voorgaande kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, ondanks de positieve adviezen van de reclassering en de directeur van de
locatie Zoetermeer, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Derhalve zal het beroep ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. W.F. Korthals Altes en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van L.L. Heikens, secretaris, op 12 april 2016

secretaris voorzitter

Naar boven