Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2066/GM, 18 december 2002, beroep
Uitspraakdatum:18-12-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2066/GM

betreft: [klager] datum: 18 december 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 27 september 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de tandarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Haaglanden te Den Haag,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 19 september 2002 van de bemiddeling door de tandheelkundig adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 oktober 2002, gehouden in de p.i. Nieuw Vosseveld te Vught, is klager gehoord.
De tandarts verbonden aan de p.i. Haaglanden heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de tandheelkundig adviseur d.d. 31 juli 2002, betreft de weigering klager, die hevige kiespijn had, te behandelen op het spreekuur van 17 juli 2002.

2. De standpunten van klager en de tandarts
Klager heeft het volgende aangevoerd. Hij is sinds 28 mei 2002 gedetineerd. Kort na deze datum heeft hij een verzoekbriefje ingevuld om opgeroepen te worden door de tandarts ter behandeling van pijnklachten. Pas na zeven weken werdhij opgeroepen. De tandarts heeft wel naar zijn gebit gekeken, maar wilde hem toen niet behandelen. De tandarts vond zijn gebit te slecht. Na aandringen door klager heeft de tandarts gezegd dat klager in september terug kon komen.Vervolgens is een vulling uit een van zijn kiezen gekomen. In de hoop dat hij spoedig zou worden opgeroepen heeft hij een aantal verzoekbriefjes naar de tandarts gestuurd om eerder dan in september 2002 te worden geholpen. Tot op dedatum van zijn beroepschrift, 23 september 2002, had klager echter nog geen oproepen voor het spreekuur gekregen.
Hij heeft uit de brief van de tandheelkundig adviseur begrepen dat de tandarts hem niet heeft geholpen omdat zijn gebit niet schoon genoeg was. De tandarts heeft hem niet geïnstrueerd hoe hij moest poetsen. Met betrekking tot zijnpijnklachten heeft de tandarts hem gezegd naar de medische dienst te gaan. Bij de medische dienst heeft klager een mondspoelmiddel gekregen, maar dit helpt maar weinig en slechts kort tegen de pijn. Hij probeert zijn tanden goed tepoetsen, hoewel dat wordt bemoeilijkt door de pijn.
De oproep voor het spreekuur van 18 september 2002 heeft klager niet bereikt. Deze oproep is kennelijk verkeerd geadresseerd. Hij was vóór die datum naar een andere unit overgeplaatst. De oproep voor het spreekuur van 23 oktober2002 heeft hij wel ontvangen. Hij is toen niet naar het spreekuur van de tandarts gegaan, omdat hij dit beroep aanhangig heeft gemaakt en eerst de afloop daarvan wil weten.

De tandarts heeft blijkens zijn informatie aan de tandheelkundig adviseur het volgende standpunt ingenomen.
Tijdens het eerste consult op 17 juli 2002 zijn de volgende bijzonderheden op de tandartskaart aangetekend: „Moet gaan poetsen, anders niet behandelen. 18 mec; 13 mdb; 12 bucc; 22 extr; 21 bucc; 26 op; 47 bucc, rest is niet te ziendoor vuiligheid, retour in september.“
Hieraan is in beroep het volgende toegevoegd. Klager is op 18 september 2002 opgeroepen. Deze oproep is gegaan naar unit 2 van de inrichting. Op deze oproep heeft klager niet gereageerd. Uit bericht van de Raad blijkt dat hij isovergeplaatst naar unit 4 van de inrichting. Klager heeft dit niet aan de tandarts doorgegeven. Hij is weer opgeroepen voor het spreekuur van 23 oktober 2002. Hij is hierop niet verschenen met als reden dat hij geen zin had.

3. De beoordeling
Voor de beroepscommissie is het volgende aannemelijk geworden. Klager is op 17 juli 2002 door de tandarts gezien. Blijkens de tandartskaart heeft de tandarts geconstateerd dat klager toen zeven gaatjes in verschillendegebitselementen had, terwijl een gedeelte van de gebitselementen niet is gecontroleerd, omdat klager die elementen niet (voldoende) had schoongepoetst.
Bij gebreke van een reactie hieromtrent van de tandarts is voorts aannemelijk hetgeen klager heeft gesteld over niet of onvoldoende bestrijden door de tandarts van klagers pijnklachten en het achterwege laten van instructie tenaanzien van het schoonmaken van zijn gebit.
Voorts blijkt uit de voorhanden informatie niet dat een pijndiagnose is gesteld. De beroepscommissie houdt het er voor dat deze niet is gesteld.
De beroepscommissie stelt vast dat er geen afspraak voor een tweede consult op korte termijn is gemaakt en dat de behandeling niet op korte termijn is aangevangen.

De beroepscommissie is van oordeel dat sprake is van medisch handelen als bedoeld in artikel 28 Pm. Zij is van oordeel, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, dat het hiervoor omschreven medisch handelen ennalaten van de tandarts moet worden aangemerkt als in strijd met de zorg die de tandarts in zijn hoedanigheid ten opzichte van klager behoorde te betrachten. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
De beroepcommissie is van oordeel dat het verlenen van een geldelijke tegemoetkoming onder deze omstandigheden aangewezen is. Zij zal deze bepalen zoals onder 4. te vermelden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Haaglanden toekomende tegemoetkoming op € 150,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en P. Hanedoes, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 18 december 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven