Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4050/GM, 8 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:08-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4050/GM

betreft: [klager] datum: 8 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 25 november 2015 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 maart 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel is klagers raadsvrouw mr. E. Hullegie gehoord.

Het hoofd zorg van de p.i. Veenhuizen heeft schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

De raadsvrouw deelt mede dat klager verhinderd is om ter zitting te verschijnen omdat hij ziek is. Verzocht wordt om de behandeling van de zaak aan te houden dan wel om klager in de gelegenheid te stellen om schriftelijk te reageren.

Na een korte schorsing van de behandeling van de zaak voor beraad heeft de voorzitter meegedeeld dat verslag van het verhandelde ter zitting zal worden opgemaakt en dat klager, zijn raadsvrouw en de inrichtingsarts in de gelegenheid zullen worden
gesteld om schriftelijk op het verslag te reageren.

Op 23 maart 2016 is een nadere reactie van de inrichtingsarts en op 31 maart 2016 is een nadere reactie van klagers raadsvrouw ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 24 juni 2015, betreft a. het stellen van een onjuiste diagnose en b. het verstrekken van onjuiste medicatie aan klager.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is de klacht als volgt toegelicht.
De klacht betreft a. het stellen van een onjuiste diagnose en b. het verstrekken van onjuiste medicatie. Bij binnenkomst in de p.i. Almelo is klager vanaf het begin methylfenidaat (Ritalin) verstrekt. Bij binnenkomst in de p.i. Veenhuizen is hem
eveneens methylfenidaat verstrekt maar dit is door de inrichtingspsychiater op 24 juni 2015 abrupt stopgezet. Klager heeft gezegd dat contact kon worden opgenomen met zijn huisarts in Almelo en/of met zijn ouders over zijn Ritalingebruik maar de
inrichtingspsychiater is hier niet op ingegaan. Ten onrechte is klager gedurende vier maanden geen methylfenidaat verstrekt, terwijl hij duidelijk had gemaakt dat hij deze medicatie wel nodig had. Hij heeft de medische gegevens van p.i. Almelo en de
gegevens van de apotheek laten zien waarin staat dat hem zesmaal daags tien mg. Ritalin werd verstrekt. De inrichtingsarts heeft onzorgvuldig gehandeld. Nader onderzoek had ingesteld moeten worden. Klager kan beter zelf toelichten waarom de aan hem
verstrekte medicatie niet juist is. Klager is 24 jaar oud. Uit de stukken volgt dat bij klager al vanaf groep 2 van de basisschool de diagnose ADHD is gesteld. Het is de raadsvrouw niet bekend door wie de diagnose is gesteld. Klager heeft onderbouwd
aangevoerd dat hij al heel lang ADHD heeft. Hij is heel druk als hij geen Ritalin gebruikt. Inmiddels is de diagnose ADHD opnieuw gesteld.
De inrichtingsarts had nadat klager hier meermalen om had verzocht nader onderzoek moeten doen naar de vastgestelde ADHD. Bovendien heeft klager abrupt moeten stoppen met de medicatie. Er is geen afbouwfase ingelast. Er is niet voldaan aan de
inspanningsverplichting. De zorgplicht is geschonden. Nadat eenmaal alsnog de diagnose is vastgesteld is klager Medikinet voorgeschreven in plaats van Ritalin. In klagers ogen is dit medicijn niet het geschikte medicijn voor hem. Door het medicijn kon
hij niet optimaal functioneren; er was sprake van bijwerkingen. Door de onjuiste diagnose heeft hij ten onrechte geen medicatie gehad en zodoende zijn gedrag niet onder controle kunnen houden met als gevolg dat hem verscheidene disciplinaire straffen
zijn opgelegd. Verzocht wordt indien het beroep gegrond wordt verklaard hiermee bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming rekening mee te houden.

De raadsvrouw heeft ter zitting een medicatieoverzicht van 27 januari 2015 aan de beroepscommissie getoond waarop onder meer is vermeld: zesmaal daags tien mg. methylfenidaat.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Klager wordt inmiddels weer Ritalin voorgeschreven. Ritalin is gestopt na overleg in het PMO in verband met klagers middelenafhankelijkheid en verslavingsgedrag. Sinds 11 november 2015 krijgt klager methylfenidaat 30 mg. Vanaf 25 november 2015 is dit
verhoogd tot 60 mg. Er kan verwarring bij klager zijn ontstaan omdat de medicatie onder de (werkzame) stofnaam is verstrekt en niet onder de hem bekende naam Ritalin.
Gehandeld is volgens het formularium NIFP en PPC psychofarmacotherapie in het gevangeniswezen. In plaats van kortwerkend methylfenidaat - Ritalin - is klager langwerkend methylfenidaat verstrekt.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat uit de stukken, waaronder de medische informatie, en de behandeling ter zitting vast is komen staan dat ten aanzien van klager aanvankelijk de diagnose is gesteld dat hij niet aan ADHD zou lijden; later is de diagnose
ADHD evenwel bevestigd.
In plaats van Ritalin is klager Medikinet voorgeschreven, een middel dat evenals Ritalin de werkzame stof methylfenidaat bevat. Namens klager is gesteld dat sprake was van bijwerkingen tijdens het gebruik van Medikinet. Volgens het
Farmacotherapeutisch
Kompas, een gids voor artsen voor het voorschrijven van medicijnen, is geen verschil in de werkzaamheid en de bijwerkingen van Medikinet en Ritalin aangetoond. Er zijn evenwel aanwijzingen dat Medikinet een minder groot roeseffect heeft dan Ritalin,
waardoor Medikinet mogelijk minder verslavend is dan Ritalin. In penitentiaire inrichtingen geldt het beleid om bij voorkeur een ander methylfenidaat bevattend middel voor te schrijven dan Ritalin. De beroepscommissie is, gelet op het bovenstaande, van
oordeel dat het handelen door en namens de inrichtingsarts met betrekking tot a. wel en met betrekking tot b. niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve met betrekking tot a. gegrond
worden
verklaard. De beroepscommissie ziet geen reden om klager hiervoor een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal het beroep met betrekking tot b. ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van a. gegrond. Zij kent klager ter zake geen tegemoetkoming toe. Zij verklaart het beroep ten aanzien van b. ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, J.G.J. de Boer en dr.ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 8 april 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven