Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3030/TA, 5 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Schade  v

Uitspraak

nummer: 15/3030/TA

betreft: [klager] datum: 5 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 28 augustus 2015 van de beklagcommissie bij voornoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 december 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord, namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], juridisch medewerker, en [...], hoofd behandeling en
bedrijfsvoering.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting om klager aansprakelijk te stellen voor schade aan zijn matras en om een deel van die schade (€ 100,=) op klager te verhalen.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op 23 mei 2015 is geconstateerd dat in het brandvertragend omhulsel van klagers matras een brandgat zat. Hierdoor verliest het
matras zijn brandvertragende eigenschap, waardoor de brandveiligheid niet voldoende kan worden gewaarborgd. Om deze reden is de matras uit klagers kamer verwijderd en heeft klager een matras uit een andere kamer gekregen. Voordat deze matras aan klager
is verstrekt, heeft personeelslid J. de matras gecontroleerd; de matras was onbeschadigd. Klager heeft ook geen melding gemaakt van schade toen hij deze matras ontving. Op
16 juni 2015 is geconstateerd dat de tweede matras beschadigd was; er zat een twintigtal (brand)gaatjes in. Deze beschadigingen zijn zeer waarschijnlijk ontstaan doordat klager liggend op zijn bed rookt, ondanks dat hem meermalen is gevraagd dit niet
te
doen en hem een stoel is aangeboden waarin hij kon roken. Gelet op dit alles heeft de inrichting klager in redelijkheid aansprakelijk kunnen stellen voor de schade aan de tweede matras. De inrichting kan zich niet verenigen met het oordeel van de
beklagcommissie dat onvoldoende is onderbouwd dat de schade door klager is ontstaan. De beklagcommissie is voorbijgegaan aan de verklaring van personeelslid J. dat hij de matras van te voren heeft gecontroleerd. Er zijn weliswaar geen foto’s van de
beschadigde matras gemaakt, maar op basis van foto’s zou niet vastgesteld kunnen worden wie de schade heeft veroorzaakt. Nu dit de tweede beschadigde matras is, wil de inrichting een deel van de schade verhalen op klager. Een nieuwe matras kost
ongeveer
€ 200,=. De inrichting wil een bedrag van € 100,= op klager verhalen, waarbij rekening is gehouden met het feit dat klagers matras geen nieuwe matras was. De schade aan de eerste matras heeft de inrichting gelaten voor wat het is.

Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Vast staat dat op 23 mei 2015 een brandgat in het brandvertragend omhulsel van klagers matras is geconstateerd en dat klager diezelfde dag een andere matras, afkomstig uit een leegstaande patiëntenkamer, heeft gekregen. Voorts staat niet ter discussie

zo maakt de beroepscommissie op uit klagers klaagschrift – dat op 16 juni 2015 is geconstateerd dat er meerdere gaatjes in het brandvertragend omhulsel van de tweede matras zaten. In geschil is of deze tweede matras in onbeschadigde staat aan klager is
verstrekt.

Ter zitting heeft de inrichting meegedeeld dat op 23 mei 2015 om redenen van brandveiligheid – een matras verliest namelijk haar brandvertragende eigenschap als het brandvertragend omhulsel beschadigd is – is besloten klagers beschadigde matras te
vervangen door een andere matras. Gelet hierop acht de beroepscommissie aannemelijk dat alvorens deze tweede matras aan klager is verstrekt, is gecontroleerd of deze voldeed aan de eisen die daaraan in het kader van de brandveiligheid worden gesteld en
is geconstateerd dat het brandvertragend omhulsel van die matras intact was. De beroepscommissie wordt in dit oordeel gesterkt door de omstandigheid dat klager na de verstrekking van de matras geen melding heeft gemaakt van gaatjes in die matras, maar
dat de beschadigingen aan het licht zijn gekomen bij een controle van klagers kamer door het personeel. Gelet op vorenstaande omstandigheden en in aanmerking genomen dat klager niet heeft betwist dat hij inderdaad op zijn matras heeft gerookt, acht de
beroepscommissie aannemelijk dat de beschadigingen aan de tweede matras zijn ontstaan door toedoen van klager. Gezien het vorenstaande en gelet op het feit dat dit de tweede beschadigde matras in een periode van minder dan een maand betrof, heeft de
inrichting in redelijkheid kunnen beslissen om een deel van de schade (aan de tweede matras) op klager te verhalen. De beslissing om de hoogte van het te verhalen bedrag te bepalen op € 100,= kan, gezien de door de inrichting genoemde nieuwprijs van
een
matras, naar het oordeel van de beroepscommissie evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

Niets afdoende aan het vorenstaande beveelt de beroepscommissie het hoofd van de inrichting aan om, voorafgaande aan een vervanging van een essentieel onderdeel van de kamerinventaris, samen met de verpleegde de staat van het vervangende voorwerp te
controleren en hem daarna te laten tekenen voor de ontvangst van een in goede staat verkerend voorwerp.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 5 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven