Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3199/GA, 4 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:04-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3199/GA

betreft: [klager] datum: 4 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 31 augustus 2015 van de beklagcommissie bij de locatie Scheveningen, voor zover daarbij aan klager geen tegemoetkoming is toegekend,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Scheveningen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. N.A. Heidanus om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagcommissie heeft geen tegemoetkoming toegekend, ondanks de gegrondverklaring van klagers beklag betreffende de beslissing van de directeur om klager tijdelijk in een patiëntenkamer te plaatsen en hem voor de duur van een week door middel van
een
camera te observeren, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het is onbegrijpelijk dat klager geen tegemoetkoming is toegekend. Zowel op formele als materiele gronden had het beklag gegrond moeten worden verklaard. Bij terugkomst uit het ziekenhuis zijn klager
twee ordemaatregelen opgelegd; cameraobservatie en isolatie. Klager had eerst gehoord moeten worden alvorens de cameraobservatie werd opgelegd. Dit is niet gebeurd; voordat klager ook maar iets kon zeggen was zijn cel al geprepareerd ter observatie.
Dit
is onaanvaardbaar. Bovendien zijn de maatregelen disproportioneel en ondoelmatig, nu klager na terugkomst uit het ziekenhuis, vanwege de hem toegediende medicatie, weer rustig en stabiel was. Overigens zou klager nimmer in deze conditie zijn geraakt,
als hij meer adequate medische zorg zou hebben gekregen en als zijn psychische conditie beter zou zijn bewaakt. Dat klager zich bij herhaling gedwongen heeft gevoeld zichzelf te beschadigen is ernstig en bizar. De kwaliteit van zorg in het PPC is voor
klager al jaren volstrekt ontoereikend.

De directeur heeft daarop als volgt gereageerd. Evenals klager kan de directeur zich niet verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie. Beleid is dat een gedetineerde die een suïcidepoging heeft ondernomen wordt afgezonderd en onder cameratoezicht
wordt gesteld om een nieuwe suïcidepoging te voorkomen. De hoorplicht kan achterwege blijven indien de gemoedstoestand van de gedetineerde zich tegen het horen verzet. In het klaagschrift van klagers advocaat is vermeld dat klager gezien zijn
psychische
en medische conditie niet in staat was de afschriften van de maatregelen naar zijn advocaat te sturen. Op 28 juli 2015 heeft klager te kennen gegeven dat hij de directeur absoluut niet wilde spreken. Volgens professionele inzichten moet in een
crisissituatie zoals deze geen extra druk op een gedetineerde worden uitgeoefend. De beklagcommissie heeft het vorenstaande onvoldoende meegewogen. Overigens zijn en worden klager in het PPC meerdere therapieën aangeboden. Het PPC is onlangs
gecertificeerd als zorginstelling.

3. De beoordeling
Bij brief van 9 december 2015 is de directeur, namens de beroepscommissie, in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep van klager. Op 18 december 2015 is op het secretariaat van de Raad een schriftelijke reactie van de directeur
ontvangen. In die reactie heeft de directeur vermeld dat hij zich niet kan verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie. Voor zover de directeur heeft bedoeld beroep in te stellen tegen de uitspraak van de beklagcommissie, overweegt de
beroepscommissie dat de directeur niet-ontvankelijk is in zijn beroep, nu dit ruimschoots buiten de beroepstermijn is ingediend.

De beklagcommissie heeft het beklag van klager gegrond verklaard aangezien niet is voldaan aan de hoorplicht als vermeld in artikel 57 van de Pbw. De beklagcommissie heeft voorts beslist dat klager geen tegemoetkoming toekomt, omdat zij de beslissing
van de directeur om klager door middel van een camera te observeren niet onbegrijpelijk acht.
Hoewel de beroepscommissie zich met het laatste gedeelte van vorenstaand oordeel van de beklagcommissie kan verenigen, kan de beroepscommissie zich – gezien eerdere beslissingen in soortgelijke gevallen (waaronder RSJ 19 maart 2014, 13/3176/GA en RSJ
20
mei 2014, 14/207/GA) – niet verenigen met de beslissing van de beklagcommissie om klager geen tegemoetkoming toe te kennen. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal, voor zover daartegen beroep is
ingesteld, worden vernietigd. De beroepscommissie bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,= waarbij wordt opgemerkt dat de hoogte van de tegemoetkoming is gematigd aangezien het beklag enkel gegrond is verklaard omdat bij de
bestreden
beslissing niet alle vormvoorschriften zijn nageleefd.

4. De uitspraak
Voor zover de directeur heeft bedoeld beroep in te stellen tegen de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart de beroepscommissie de directeur niet-ontvankelijk in zijn beroep.
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 4 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven