Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4386/GV, 8 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:08-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4386/GV

betreft: [klager] datum: 8 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 december 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verzochte strafonderbreking. Daarbij wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat klager van 8 maart
2012 tot en met 20 september 2015 in vrijheid verbleef en dat er zich in die periode geen voorvallen, nieuwe strafbare feiten of ongewenste contacten met slachtoffers hebben voorgedaan. Klager merkt daarbij op dat hij geen bezwaren heeft tegen
eventueel
aan die strafonderbreking te verbinden voorwaarden. Er is bij klager geen sprake van vluchtgevaar en de strafonderbreking is enkel bedoeld om de administratie van de Judoclub Rijnmond over te dragen aan zijn zoon. Alleen klager kan die overdracht op de
juiste manier uitvoeren. Klager heeft door zijn plotselinge detentie geen mogelijkheid gehad een ander te benaderen voor de overname van de administratie. Klager heeft een persoonlijk belang bij een goede overdracht omdat hij (na detentie weer)
afhankelijk is van het inkomen dat hij genereerde uit zijn werk voor de Judoclub. Indien de Judoclub - bij gebreke aan een correcte administratie - niet meer zou kunnen voortbestaan, zou zijn inkomen komen te vervallen. Klager wist weliswaar dat hij
een
detentie zou moeten gaan uitzitten maar het moment daarvan was, mede gelet op het nog lopende gratieverzoek, nog ongewis. Dat geldt temeer nu klager een zogenaamde zelfmeldbrief kreeg om zich op 2 oktober 2015 te melden voor het ondergaan van die
detentie, waarvan om uitstel is gevraagd en welk uitstel toen ook is verleend. Desondanks werd klager op 20 september 2015 aangehouden en ingesloten. Dit heeft klager niet kunnen voorzien. Indien klager van het hem verleende uitstel had kunnen
genieten,
had hij voor overdracht van de administratie zorg kunnen dragen en nu geen strafonderbreking hoeven vragen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht. De Judoclub waarvoor klager de administratie voert, was al lange tijd op de hoogt van de toekomstige detentie van klager. Zij hebben daarom voldoende
tijd gehad om een ander persoon te vinden om de administratie over te nemen van klager. Daarnaast is onvoldoende aangetoond dat de strafonderbreking noodzakelijk zou zijn voor de overdracht van zaken. Bij uitval van een werknemer zal altijd een
overnemen van de werkzaamheden aan de orde zijn.
In het kort-geding is het volgende aangevoerd.
Klager heeft vanuit DJI bericht gehad dat de datum van insluiting in ieder geval na 2 oktober 2015 zou liggen, terwijl hij vervolgens door diezelfde DJI op 21 september 2015 is ingesloten in verband met zijn eigen veiligheid. Daarbij komt dat hij door
DJI als zelfmelder was aangemerkt en op grond daarvan in het plusregime terecht had dienen te komen, terwijl hij thans in een basisregime is geplaatst en de Staat ter zitting van 29 oktober 2015 heeft aangegeven dat klager ten onrechte als zelfmelder
is
gekwalificeerd, gelet op de aard van het delict waarvoor hij is veroordeeld. Het had op de weg van DJI gelegen om klager te informeren over deze gang van zaken en uitleg te geven over het regime waarin hij thans is geplaatst. Dat DJI de datum van
insluiting heeft vervroegd, maakt de insluiting echter niet onrechtmatig gelet op de titel die eraan ten grondslag ligt.

Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Lelystad heeft, onder verwijzing naar het advies van de vrijhedencommissie van zijn inrichting, positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft aangegeven de door en namens klager aangevoerde gronden voor een strafonderbreking onvoldoende te vinden om een strafonderbreking noodzakelijk te achten en heeft daarom bezwaar tegen die
strafonderbreking.
De politie Rotterdam heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen een strafonderbreking als verzocht.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden met aftrek, wegens pedoseksuele delicten. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 maart 2017.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm
van verlof. Op grond van artikel 38 van de Regeling kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard, waarbij de persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en die zakelijke belangen al bestonden
voor aanvang van de detentie.

De beroepscommissie is van oordeel dat uit de dossierstukken voldoende aannemelijk wordt dat klager een zakelijk belang heeft, zoals hiervoor omschreven. Daarnaast blijkt uit de stukken dat namens de Staatssecretaris op 1 september 2015 aan klager
uitstel is verleend ten aanzien van de zelfmeldprocedure. Klager is opgeroepen om zich op 2 oktober 2015 te melden bij de p.i. Hiertegen heeft klager bezwaar gemaakt in verband met het gratieverzoek dat klager had ingediend. Bij brief van 18 september
2015 is aan klager meegedeeld dat hij zich niet hoefde te melden op 2 oktober 2015, omdat DJI nog in afwachting was van het advies van de afdeling Individuele Medische Advisering. Vervolgens is klager - de beroepscommissie begrijpt tegen alle
verwachtingen in - op 21 september 2015 aangehouden. Gezien deze gang van zaken, acht de beroepscommissie het aannemelijk dat klager de administratie niet goed heeft kunnen overdragen. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. Nu de bestreden
beslissing nog ongedaan gemaakt kan worden, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na
ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 maart 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven