Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1478/GA, 25 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:25-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1478/GA

betreft: [klager] datum: 25 januari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 mei 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 oktober 2015, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught.

Ter zitting heeft de beroepscommissie de directeur verzocht correspondentie (van omstreeks 12 mei 2015) tussen klagers advocaat en de juridisch medewerker van de p.i. alsmede de foto’s die zijn gemaakt van de stapel met papieren die naast klagers
celdeur zijn neergelegd toe te sturen aan het secretariaat van de Raad. Bij brief van 3 november 2015 is de directeur nogmaals verzocht bovengenoemde stukken toe te zenden alsmede om nog eens na te gaan of zij delen van het strafdossier van klager
onder
zich houdt. Op 9 november 2015 heeft de directeur een nadere schriftelijke reactie gegeven alsmede de gevraagde stukken toegezonden. De nadere reactie van de directeur en de toegezonden stukken zijn doorgestuurd naar klager en hij is in de gelegenheid
gesteld hierop te reageren. Bij brief van 18 november 2015 (ingekomen bij het secretariaat van de Raad op 23 november 2015) heeft klager gereageerd op de reactie van de directeur en de bijbehorende stukken.

In een brief die op 16 december 2015 op het secretariaat van de Raad is ontvangen heeft klager nog een toelichting op zijn beroep gegeven en verzocht om de zaak opnieuw en dit keer in het bijzijn van zijn advocaat op een zitting te behandelen. De
beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van het verhandelde ter zitting en de daarna door partijen verstrekte schriftelijke informatie voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
De beroepscommissie stelt vast dat klager zich beklaagt over:
a. de inbeslagneming van dossierstukken van klager bij gelegenheid van een celcontrole op 11 februari 2015 en het niet teruggeven van die stukken aan klager;
b. de omstandigheid dat bij een celcontrole op 11 februari 2015 onzorgvuldig is omgegaan met dossierstukken van klager en de stukken van klagers strafdossier zijn ingezien;
c. de inbeslagname van floppydisks met daarop vertrouwelijke informatie bij gelegenheid van een celcontrole op 11 februari 2015 en het vervolgens niet teruggeven van deze disks.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag als vermeld onder a, voor zover dit betrekking heeft op het niet teruggeven van de inbeslaggenomen dossierstukken, en heeft het beklag als vermeld onder b. ongegrond verklaard op
de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beklagrechter heeft geen oordeel gegeven over het beklag als vermeld onder a, voor zover dit betrekking heeft op de inbeslagneming van dossierstukken van klager, en over het beklag als vermeld onder c.

De beklagrechter heeft het beklag voorts aangemerkt als te zijn gericht tegen de inbeslagneming (bij gelegenheid van de celcontrole op 11 februari 2015) van dossierstukken van medegedetineerde R. die in klagers cel aanwezig waren en dit in zoverre
ongegrond verklaard.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt, zakelijk weergegeven, als volgt toegelicht.

Ten aanzien van het beklag onder a:
De directeur blijft ontkennen dat er dossierstukken van klager in beslag zijn genomen. Het standpunt van de directeur is absoluut onjuist. Het personeel heeft bij de spitactie op
11 februari 2015 ongeveer 40 tot 50 centimeter aan papieren die onderdeel uitmaken van klagers strafdossier in beslag genomen. Die stukken zaten (in tegenstelling tot de stukken van medegedetineerde R.) niet in een envelop, maar werden samengehouden
door ‘gele bandjes’. Klagers strafzitting diende in juni 2015. De directeur was hiervan op de hoogte. Klager heeft meermalen geprobeerd zijn stukken terug te krijgen, maar dat is, ondanks het grote belang dat klager had bij het kunnen beschikken over
zijn stukken, niet gelukt. De foto’s die de directeur heeft toegestuurd zijn van de dossierstukken van medegedetineerde R. en niet van die van klager. Uit de brief van 13 februari 2015 van de directeur aan klagers raadsman blijkt duidelijk dat er ook
dossierstukken van klager in beslag zijn genomen. Bovendien heeft de directeur vlak voor de beklagzitting klager zijn stukken willen teruggeven, onder de voorwaarde dat klager zijn klacht zou intrekken. Nu de directeur blijft ontkennen dat zij stukken
van klager onder zich heeft, heeft klager het vermoeden dat zijn dossierstukken kwijt zijn. Klager houdt de directeur daarvoor verantwoordelijk. De directeur heeft de vertrouwelijkheid van klagers dossierstukken geschonden. Klager is hierdoor
geschonden
in zijn verdediging.

Ten aanzien van het beklag onder b:
De dossierstukken van klager die bij de spitactie van 11 februari 2015 niet zijn ingenomen lagen wijd verspreid door klagers cel; alsof er een inzameling voor oud papier was gehouden. Het heeft klager een dag gekost om alles weer op orde te krijgen.
Bovendien heeft het personeel klagers strafdossier buiten klagers aanwezigheid ingezien, waardoor de vertrouwelijkheid van het dossier is geschonden.

Ten aanzien van het beklag onder c:
Ook zijn er twee floppydisks in beslag genomen. Klager bereidde zijn strafzaak voor bij de afdeling onderwijs en maakte in dat kader aantekeningen op floppydisks. Van de onderwijzer mocht klager die floppydisks meenemen naar zijn cel. Klager had die
floppydisks dus niet onrechtmatig op zijn cel. Het kan hem niet worden verweten dat hierover in de inrichting niet goed is gecommuniceerd. Vrijwel meteen na de inbeslagname heeft klager verzocht om teruggave van die floppydisks. Pas een maand later
heeft de directeur de floppydisks weer aan klager aangeboden, maar dan moest klager wel zijn beklag intrekken. Dit heeft hij geweigerd.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Ten aanzien van het beklag onder a:
De directeur heeft geen dossierstukken van klager in beslag genomen en heeft deze evenmin onder zich. Alleen de stukken van medegedetineerde R. zijn in beslag genomen en nog in het bezit van de directeur. In de brief van 13 februari 2015 staat onjuiste
informatie. De informatie in die brief heeft betrekking op de dossierstukken van gedetineerde R. Daardoor lijkt het alsof de directeur dossierstukken van klager in haar bezit heeft, maar dit is niet zo.

Ten aanzien van het beklag onder b:
Celinspecties worden altijd zorgvuldig uitgevoerd en dit was in klagers geval niet anders. Het personeel heeft papieren van klager, waaronder mogelijk dossierstukken, naast de celdeur van klager gelegd. Het personeel heeft klagers dossierstukken niet
inhoudelijk bekeken.

Ten aanzien van het beklag onder c:
Gedetineerden mogen in principe geen floppydisks in hun cel hebben. Er was geen verklaring opgesteld waarin stond dat klager bij wijze van uitzondering wel floppydisks in zijn cel mocht houden. Voor het personeel dat de celcontrole uitvoerde, was dus
niet kenbaar dat de onderwijzer klager had toegestaan floppydisks in zijn cel te houden; daardoor zijn de disks in beslag genomen. Toen bleek dat de onderwijzer klager toestemming had gegeven voor het op cel hebben van de floppydisks, zijn deze weer
aan
klager aangeboden, maar klager heeft die niet aangenomen. De directeur heeft niet de voorwaarde gesteld dat klager zijn beklag moest intrekken.

3. De beoordeling
De beklagrechter heeft klagers beklag mede opgevat als te zijn gericht tegen de inbeslagneming (bij gelegenheid van de celcontrole op 11 februari 2015) van dossierstukken van medegedetineerde R. die in klagers cel aanwezig waren. De beroepscommissie
constateert dat een dergelijke klacht niet in de onderliggende klaagschriften van klager is vermeld. Nu klager voorts in zijn brief van 18 november 2015 expliciet heeft vermeld dat zijn klacht geen betrekking heeft op de inbeslagneming van
dossierstukken van medegedetineerde R., zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter op dit onderdeel vernietigen.

Het beklag onder a.
Het beklag onder a. heeft betrekking op de inbeslagname van klagers dossierstukken en voorts op het niet teruggeven van deze stukken aan klager door de directeur.

Voor zover het beklag betrekking heeft op de inbeslagname van dossierstukken van klager overweegt de beroepscommissie het volgende. De beklagrechter heeft over dit beklag ten onrechte geen oordeel gegeven. Om proceseconomische redenen zal de
beroepscommissie als eerste en enige instantie over dit beklag oordelen.

Klager stelt dat een deel van zijn strafdossier bij gelegenheid van de controle van zijn cel op 11 februari 2015 in beslag is genomen. De directeur stelt zich daarentegen op het standpunt dat er geen dossierstukken van klager in beslag zijn genomen.
Klager heeft ter zitting een brief van 13 februari 2015 van de directeur gericht aan zijn advocaat overgelegd, waarin staat dat de in beslag genomen goederen mogelijk delen van klagers strafdossier bevatten. Ook heeft klager een afschrift van een
mailbericht van 12 mei 2015 van een medewerker van het Openbaar Ministerie (OM) bij het ressortsparket Amsterdam gericht aan zijn advocaat overgelegd, waarin staat dat de juridisch medewerker bij de p.i. Vught heeft meegedeeld dat klagers strafdossier
diezelfde dag zal worden teruggegeven aan klager. Op grond hiervan acht de beroepscommissie aannemelijk dat bij gelegenheid van de controle van klagers cel op 11 februari 2015, naast de op klagers cel aanwezige dossierstukken van medegedetineerde R.,
ook een deel van het strafdossier van klager in beslag is genomen.

Klager heeft ter zitting verklaard dat in totaal een stapel van 40 tot 50 cm aan papieren die onderdeel uitmaken van zijn strafdossier in beslag is genomen en dat deze stukken door middel van ‘gele bandjes’ bij elkaar werden gehouden. Op grond van deze
informatie van klager acht de beroepscommissie niet aannemelijk dat voor het personeel dat de celcontrole uitvoerde zonder meer kenbaar was of had moeten zijn dat de desbetreffende papieren onderdeel waren van klagers strafdossier en dus als
geprivilegieerde post dienden te worden behandeld.

De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing om deze papieren – waarvan de ‘status’ dus niet zonder meer duidelijk was – uit klagers cel te verwijderen, zodat vervolgens nader kon worden bezien of klager wel over die papieren mocht beschikken,
niet kan worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beklag als vermeld onder a, voor zover dit betrekking heeft op het in beslag nemen van dossierstukken van klager, ongegrond verklaren.

Voor zover het beklag betrekking heeft op het niet teruggeven aan klager van de inbeslaggenomen dossierstukken overweegt de beroepscommissie het volgende.
Ter zitting heeft klager overgelegd afschriften van twee e-mailberichten van respectievelijk 11 en 20 februari 2015 van zijn advocaat aan de directeur. In deze e-mails is vermeld dat de inbeslaggenomen dossierstukken door klagers raadsman aan klager
zijn verstuurd en wordt verzocht om de inbeslaggenomen dossierstukken onmiddellijk aan klager terug te geven. De beroepscommissie acht voorts aannemelijk – nu het door klager gestelde hieromtrent door de directeur niet is weersproken – dat de directeur
ervan op de hoogte was dat klagers strafzaak in juni 2015 zou dienen. Gelet op het belang van klager bij het terugkrijgen van zijn dossierstukken diende de directeur voortvarend op het verzoek van klager om teruggave van de stukken te beslissen. Klager
heeft gesteld dat de desbetreffende stukken nooit aan hem zijn geretourneerd. De directeur heeft op geen enkel moment gesteld dat de inbeslaggenomen stukken wel aan klager zijn teruggeven dan wel dat is beslist om het beslag van die stukken te doen
voortduren. Naar het oordeel van de beroepscommissie is hier sprake van een verzuim van de directeur om te beslissen, als bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Pbw. Dit verzuim wordt gelijk gesteld met een beslissing als bedoeld in artikel 60,
eerste lid, van de Pbw waartegen beklag openstaat. Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog in zijn beklag ontvangen.

Nu vrijwel meteen na de inbeslagname van de dossierstukken door en namens klager is meegedeeld dat klager er groot belang bij heeft om onmiddellijk weer over de dossierstukken te kunnen beschikken en de directeur niet duidelijk heeft gemaakt waarom
geen
beslissing is genomen op het verzoek van klager en evenmin waarom de desbetreffende stukken niet aan klager zijn teruggegeven dient dit verzuim van de directeur om te beslissen als onredelijk en onbillijk te worden beschouwd. De beroepscommissie zal
het
beklag derhalve gegrond verklaren. Nu de directeur te kennen heeft gegeven dat zij de dossierstukken van klager niet langer onder zich heeft, kan de beroepscommissie de directeur niet opdragen een nieuwe beslissing (strekkende tot teruggave van de
stukken) te nemen. Nu klager ongemak heeft ondervonden doordat hij vanaf 11 februari 2015 niet heeft kunnen beschikken over zijn dossierstukken, zal de beroepscommissie klager een tegemoetkoming toekennen. Zij bepaalt de hoogte van die tegemoetkoming
op
€ 50,=, waarbij wordt opgemerkt dat dit geen schadevergoeding is (voor het mogelijke verlies van de dossierstukken).

Het beklag onder b.
De beroepscommissie begrijpt dat klagers beklag betrekking heeft op de omstandigheid dat het gedeelte van zijn strafdossier dat niet in beslag is genomen wijd verspreid door zijn cel heen lag en voorts op de omstandigheid dat bij gelegenheid van de
celcontrole dossierstukken van klager zijn ingekeken.

De directeur heeft het verder niet onderbouwde standpunt van klager dat de stukken verspreid door zijn cel lagen uitdrukkelijk betwist. Bij deze stand van zaken heeft de beroepscommissie onvoldoende reden om meer geloof te hechten aan het standpunt van
klager dan aan dat van de directeur. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt de beroepscommissie het volgende. Vast staat dat bij gelegenheid van de celcontrole het personeel papieren, waaronder onderdelen van klagers strafdossier, op een stapel bij klagers celdeur heeft
gelegd. De beroepscommissie acht aannemelijk dat het personeel daarbij die papieren buiten klagers aanwezigheid heeft onderzocht op de aanwezigheid van contrabande. Bij de beoordeling van het beklag als vermeld onder a. heeft de beroepscommissie
overwogen dat op het moment van de celcontrole voor het personeel niet zonder meer kenbaar was wat de ‘status’ van de desbetreffende papieren was. Onder deze omstandigheid kan in redelijkheid niet worden geoordeeld dat opzettelijk in strijd met het
bepaalde in artikel 36, tweede lid, van de Pbw is gehandeld.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.

Het beklag onder c.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c. – de inbeslagname en het vervolgens niet teruggeven van floppydisks – overweegt de beroepscommissie het volgende. De beklagrechter heeft geen oordeel gegeven over dit beklag. Om proceseconomische redenen
zal de beroepscommissie hier als eerste en enige instantie over oordelen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie staat vast dat klager floppydisks gebruikte om aantekeningen in het kader van zijn strafzaak op vast te leggen en dat hij van de onderwijzer – van wie klager mocht aannemen dat hij namens de directeur mocht
beslissen – toestemming had gekregen om die floppydisks mee te nemen naar zijn cel. De beroepscommissie acht gelet op het standpunt van de directeur hieromtrent aannemelijk dat de onderwijzer vervolgens niet intern kenbaar heeft gemaakt dat hij klager
toestemming heeft verleend om floppydisks – die niet staan vermeld op de in de huisregels vermelde lijst met op cel toegestane voorwerpen – op zijn cel te hebben. Daardoor was voor de overige personeelsleden niet duidelijk dat klager zijn floppydisks
in
zijn cel mocht bewaren. Ook staat vast staat dat die floppydisks bij gelegenheid van de controle van klagers cel op
11 februari 2015 in beslag zijn genomen.

De beroepscommissie acht, mede gelet op de door klager ter zitting overgelegde stukken, aannemelijk dat vrijwel direct na de inbeslagname door en namens klager is verzocht om teruggave van de floppydisks en dat bij dit verzoek is meegedeeld dat klager
de floppydisks met toestemming van de onderwijzer in zijn cel hield. In zijn beroepschrift heeft klager gesteld dat de directeur de floppydisks pas ongeveer een maand na de inbeslagname aan hem heeft aangeboden. Dit is door de directeur niet
weersproken. De directeur heeft evenmin toegelicht waarom het ongeveer een maand heeft geduurd voordat de floppydisks weer aan klager zijn aangeboden.

Op grond van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel, mede in aanmerking genomen het kenbare belang dat klager had om over zijn floppydisks te beschikken, dat de directeur ten aanzien van de teruggave van de disks onvoldoende voortvarend
heeft gehandeld. Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beklag gegrond verklaren.

De beroepscommissie ziet aanleiding om klager een tegemoetkoming toe te kennen voor de periode – ongeveer een maand – gelegen tussen het moment van inbeslagname van de floppydisks en het moment waarop de floppydisks aan klager zijn aangeboden. Zij
bepaalt de hoogte van die tegemoetkoming op € 10,=. Voor de daarop volgende periode waarin klager niet heeft kunnen beschikken over zijn floppydisks kent de beroepscommissie klager geen tegemoetkoming toe, nu dit het gevolg is van de weigering van
klager om de floppydisks aan te nemen en de beroepscommissie klagers, door de directeur betwiste, stelling dat hij de floppydisks alleen retour zou krijgen indien hij zijn beklag zou intrekken onvoldoende aannemelijk acht.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover deze betrekking heeft op de inbeslagname van dossierstukken van medegedetineerde R. die in klagers cel aanwezig waren.

De beroepscommissie verklaart het beklag als vermeld onder a, voor zover dit betrekking heeft op de inbeslagneming van dossierstukken van klager, ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a, voor zover dit betrekking heeft op het niet teruggeven aan klager van de inbeslaggenomen dossierstukken gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter,
verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag en verklaart het beklag gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beklag als vermeld onder c. gegrond en kent klager een tegemoetkoming toe van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Waarden, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 25 januari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven