Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0839/SGA, 15 maart 2016, schorsing
Uitspraakdatum:15-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/839/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 15 maart 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting, inhoudende de terugplaatsing vanuit het plus- naar het basisprogramma
(degradatie).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie, inhoudende dat het schorsingsverzoek als klaagschrift zal worden aangemerkt, en van schriftelijke inlichtingen van de directeur van 14 maart 2016.
De voorzitter heeft aan de directeur om nadere inlichtingen verzocht en de directeur in de gelegenheid gesteld die nadere inlichtingen te verstrekken vóór 15 maart 2016 om 10.30 uur. De directeur heeft tot heden geen nadere inlichtingen verstrekt.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Hoewel uit het verzoek en uit de gegeven inlichtingen van de directeur op zich zou kunnen worden geconcludeerd dat er sprake is van (herhaald) zogenaamd ‘rood’ gedrag, is alleen dat gegeven onvoldoende om de bestreden beslissing te rechtvaardigen.
Naast
dat aan klager verweten gedrag, dient de directeur – zo komt naar voren uit de vaste rechtspraak van de beroepscommissie – een belangenafweging te maken waarbij hij – naast het ‘rode’ gedrag – ook het verdere gedrag van verzoeker dient mee te wegen.
Die
belangenafweging dient kenbaar te zijn. Aan dat kenbaarheidsvereiste is in dit geval, bij gebreke aan een nadere feitelijke onderbouwing van de bestreden beslissing, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, niet voldaan. Het verzoek komt daarom
voor toewijzing in aanmerking.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beroep zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 maart 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven