Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3060/TB, 15 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:15-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3060/TB

betreft: [klager] datum: 15 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Burmeister, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 7 september 2015 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 februari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is gehoord [...], met als toehoorder [...], beiden werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van
Veiligheid en Justitie. Tevens was als toehoorder aanwezig mr. M.L. Koster, secretaris bij de afdeling rechtspraak van Raad.

Klager heeft schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Zijn raadsman
mr. S. Burmeister is opgeroepen voor de zitting maar zonder bericht niet verschenen.

Namens klagers raadsman - met wie na de zitting telefonisch contact is gezocht - is medegedeeld dat geen oproep voor de zitting was ontvangen. Klager en zijn raadsman zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk op het verslag, dat van het horen van mr.
S. van de Nadort is opgemaakt, te reageren en het beroep nader toe te lichten.

Op 9 maart 2016 is een schriftelijke reactie van de kantoorgenoot van klagers raadsman,
mr. W.E.R. Geurts, op het secretariaat van de Raad ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde longstayvoorziening.

2. De feiten
Klager is bij uitspraak van 20 januari 2000 door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Bij uitspraak van 13 november 2001 heeft de Hoge
Raad de opgelegde gevangenisstraf verminderd met twee maanden en voor het overige het beroep in cassatie verworpen. Klager is bij beslissing van 7 augustus 2002 geplaatst in FPC Veldzicht te Balkbrug. Bij beslissing van 9 december 2004 is hij
overgeplaatst naar de Van der Hoevenkliniek. Op 29 december 2005 heeft de Van der Hoevenkliniek verzocht klager te plaatsen in een longstayvoorziening. Bij beslissing van 2 maart 2006 is klager geplaatst in een longstayvoorziening van de
Pompestichting.
Bij beslissing van 9 oktober 2012 is beslist tot voortzetting van klagers plaatsing in een longstayvoorziening.
Op 19 mei 2015 en 21 mei 2015 zijn pro justitia-rapporten uitgebracht. Klager heeft geweigerd mee te werken aan de desbetreffende onderzoeken.
Het hoofd van de Pompestichting heeft op 12 maart 2015 en op 1 juni 2015 medegedeeld geen mogelijkheden voor behandeling te zien en geadviseerd klagers verblijf in de longstayvoorziening te continueren. Klager heeft geweigerd voor de Landelijke
Adviescommissie Plaatsing (LAP) te verschijnen. Door de LAP is op 21 augustus 2015 geconcludeerd dat het recidiverisico onverminderd hoog is en dat een op verandering gerichte behandeling bij klager niet zinvol is. De Staatssecretaris heeft op 7
september 2015 beslist klagers verblijf in de longstayvoorziening voort te zetten.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is van oordeel dat de beslissing tot plaatsing in de longstay niet rechtmatig is omdat dhr. L. als voorzitter van de LAP heeft geadviseerd de longstaystatus voort te zetten, terwijl diezelfde L. regelmatig optreedt als lid/voorzitter van de
beklagcommissie en aldus de beklagzaken van klager behandelt. Dhr. L. zou niet tevens als voorzitter van de LAP én als voorzitter van de beklagcommissie mogen optreden. Dat klager dhr. L. ‘overal tegenkomt’ geeft hem het gevoel dat de beslissing van de
LAP niet zorgvuldig is genomen, ook al komen in het LAP-advies geen kwesties aan de orde die eerder in een beklagzaak aan de orde zijn geweest.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
De beslissing tot verlenging van klagers longstayplaatsing is zo zorgvuldig mogelijk genomen. De omstandigheid dat dhr. L. deel uitmaakt van de commissie van toezicht/ beklagcommissie bij de Pompestichting en tevens voorzitter is van de LAP doet daar
niet aan af. De onpartijdigheid van dhr. L. komt hierdoor niet in het geding. De LAP is een onafhankelijk orgaan. Leden van de LAP volgen geen aanwijzingen op van de Minister of de Staatssecretaris. Verwezen wordt naar het instellingsbesluit van de
LAP.
Wanneer onverhoopt een punt aan de orde zou komen in een LAP-advies dat eerder in een beklagzaak van klager aan de orde is geweest, wordt de keuze gelaten aan klager en de raadsman desondanks door te gaan met de behandeling dan wel de behandeling aan
te
houden opdat de zaak kan worden behandeld door een andere voorzitter. Omtrent concrete zaken waarin dhr. L. als voorzitter van de beklagcommissie met klager te maken heeft gehad en waarin kwesties aan de orde kwamen die zouden kunnen overlappen met
adviezen van de LAP, is niets naar voren gebracht door klager en/of de raadsman. Gelet op de klachten die klager heeft ingediend bij de beklagcommissie was hiervan ook geen sprake. Klager wilde ook niet verschijnen bij de LAP en heeft geweigerd mee te
werken aan het onderzoek in het kader van de pro justitia-rapporten. Uit het hertoetsingsadvies van de inrichting volgt dat klager niet wil meewerken aan zijn behandeling en het restant van de slachtofferschuld niet wil betalen, waardoor hij geen
gebruik kan maken van verlof. Het recidivegevaar is nog steeds aanwezig.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klager verblijft sinds maart 2006 in een longstayvoorziening van de Pompestichting.
In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus
nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de terbeschikkinggestelde te onderzoeken.

Uit de pro justitia-rapporten van 19 mei 2015 en 21 mei 2015 komt naar voren dat klager heeft geweigerd mee te werken aan het psychologisch en psychiatrisch onderzoek en dat om die reden geen adviezen konden worden uitgebracht.
Uit de verlengingsadviezen van 12 maart 2015 en 1 juni 2015 van het hoofd van de Pompestichting volgt dat klager nooit heeft meegewerkt aan zijn behandeling vanwege zijn persoonlijkheidsproblematiek, bestaande uit een persoonlijkheidsstoornis met
ernstige borderline, narcistische, antisociale en paranoïde kenmerken. Die adviezen houden voorts is dat klager blijvend delictgevaarlijk is en geen behandelmogelijkheden voor klager worden gezien, zodat voortzetting van klagers plaatsing in een
longstayvoorziening is geïndiceerd. De LAP heeft in haar advies van 21 augustus 2015 geadviseerd klagers longstaystatus voort te zetten.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot voortzetting van het verblijf van klager in een longstayvoorziening, zodat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Het feit
dat de voorzitter van de LAP tevens (als voorzitter) deel uitmaakt van de beklagcommissie van de inrichting waar klager verblijft, kan daaraan niet afdoen. De beroepscommissie betrekt daarbij dat de LAP de Staatsecretaris slechts adviseert en zelf geen
beslissingsbevoegdheid toekomt, alsmede dat niet aannemelijk is geworden dat de ‘dubbelfunctie’ van dhr. L. van enige invloed is geweest op de (totstandkoming van de) onderhavige beslissing.
Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat het aanbeveling verdient dat door de voorzitter of de leden van de LAP geen beklagzaken wordt behandeld/beoordeeld van verpleegden die in een longstayvoorziening zijn geplaatst.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 15 maart 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven