Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0147/GA, 30 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:30-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/147/GA

betreft: [klager] datum: 30 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.J. Pardijs namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 december 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Er is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 17, eerste lid aanhef en onder a, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). De directeur had de verlofaanvraag niet zelfstandig mogen afdoen. De directeur heeft
puur het advies van het Openbaar Ministerie (OM) gevolgd terwijl hij een eigen afweging had dienen te maken in het vrijhedenoverleg. Door geen enkel adviserend orgaan wordt een concrete invulling gegeven van de gestelde contra-indicaties. Men blijft
steken in algemeenheden.
Het verlofadres is in Zwolle, terwijl de slachtoffers in Noord-Holland wonen en zij daarnaast geen contact meer hebben met hun (stief)moeder die woonachtig is op het verlofadres. Voor wat betreft het door het OM gestelde hoge recidiverisico wordt
gewezen op de bevindingen en de conclusie van de psycholoog van De Tender, waarin niet wordt gesteld dat klager na vijf maanden intensieve begeleiding en therapie zonder behandeling zonder meer zal terugvallen in het delictgedrag en dat de kans daarop
zeer hoog is. Dit is louter het standpunt van het OM dat niet wordt onderschreven door de behandelend psycholoog.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht.
De beslissing is gebaseerd op basis van de adviezen van het OM, het MDO en de vrijhedencommissie en het rapport van de FPK. De directeur is bevoegd om op het verzoek om algemeen verlof te beslissen. Het OM heeft in het advies van 5 november 2015
aangegeven bezwaren te hebben tegen verlofverlening. In het geval van klager is er sprake van belangrijke contra-indicaties voor verlofverlening, namelijk: het risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers of anderszins betrokkenen bij het door
klager gepleegde misdrijf alsmede het ontbreken van een acceptabel verlofadres en gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten. Gelet op het rapport van de FPK blijkt dat zijn partner zijn gedrag niet afkeurt.
De houding van zijn partner zal het recidivegevaar eerder verhogen. Het beoogde verlofadres is hiermee niet acceptabel. Het rapport van de FPK laat zien dat klager weinig empathie toont ten aanzien van zijn slachtoffers. Hij blijft bezig met het
aantonen en benadrukken van zijn in zijn ogen onterechte veroordeling. Alle mogelijkheden voor verlof en fasering zijn zorgvuldig onderzocht. Dit is met klager besproken. Het MDO ziet geen aanknopingspunten voor een positief advies. Gelet op het advies
van het OM blijft de directeur bij zijn standpunt dat het verlenen van verlof aan klager gevaar kan veroorzaken voor de slachtoffers. Uit het advies van het OM volgt dat klager tijdens het strafproces heeft getracht de verklaringen van zijn
stiefdochter
in te laten trekken. Uit het FPK rapport blijkt dat klager wrokgevoelens heeft ten aanzien van de door hem niet erkende slachtoffers. Daarnaast probeert klager de verplichting tot schadevergoeding te ontlopen, hetgeen kan leiden tot benadering van de
slachtoffers. Voorts is het gevaar voor herhaling levensgroot aanwezig. Het standpunt van de psycholoog, waarnaar klager verwijst, is de directeur niet bekend. Dit is ter beklagzitting ook niet besproken. De directeur heeft geen vertrouwen in een goed
verloop van het verlof. Het OM acht het onaanvaardbaar dat klager zonder intensieve behandeling ter terugdringing van het recidivegevaar verlof kan genieten. Bovengenoemde omstandigheden vormen een contra-indicatie voor verlofverlening.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Amsterdam heeft negatief geadviseerd wegens het risico dat klager de slachtoffers zal benaderen en het hoge recidiverisico. De houding van klagers partner verhoogt het recidiverisico en om die reden is het
verlofadres niet acceptabel.
Uit een rapportage van de GGZ Drenthe volgt dat behandeling in een FPK niet als zinvol wordt ingeschat. De verwachting dat daar een delictpreventief effect vanuit gaat is nihil. Klager lijkt vooral gemotiveerd om genoegdoening voor het onrecht dat hem
is aangedaan te willen krijgen. De prognose voor interventie en verdere behandeling is somber.
Uit een rapportage van de inrichting volgt dat er sprake is van een hoog recidiverisico en dat (ambulante) interventies of bijzondere voorwaarden om het hoge recidiverisico naar beneden bij te stellen ook niet zullen leiden tot het terugbrengen van het
recidivegevaar.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Regeling is de directeur bevoegd om een beslissing te nemen op klagers verzoek om algemeen verlof.

Klager ondergaat gevangenisstraf wegens het plegen van meerdere zedendelicten. De fictieve einddatum is thans bepaald op 6 november 2018. De behandeling van een vordering tot het niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) is, zo is uit
nadere informatie aan de beroepscommissie gebleken, aangehouden tot 31 maart 2016.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Klagers verzoek is afgewezen omdat het adres van zijn partner die de (stief)moeder is van klagers slachtoffers geen aanvaardbaar verlofadres werd geacht, hetgeen op zichzelf al een contra-indicatie vormt voor verlofverlening. Daarbij komt dat het
recidiverisico als hoog is ingeschat en dat er aanwijzingen zijn dat klager contact zal zoeken met de slachtoffers.
Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat de verlofaanvraag is besproken in het MDO en de vrijhedencommissie. De beroepscommissie acht niet aannemelijk geworden dat de directeur slechts het advies van het OM zou hebben gevolgd en niet zelfstandig
een afweging heeft gemaakt. Reeds gelet op feit dat geen sprake is van een aanvaardbaar verlofadres en gelet op de weigeringsgronden als vermeld in artikel 4, aanhef en onder b, g en j van de Regeling heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen
tot afwijzing van de verlofaanvraag. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met wijziging van de gronden.
De beroepscommissie merkt hierbij op dat klager, in afwachting van de beslissing omtrent zijn v.i., gelet op zijn einddatum, overigens nu niet in aanmerking komt voor algemeen verlof.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 30 maart 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven