Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3819/GA, 29 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:29-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3819/GA

betreft: [klager] datum: 29 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 26 oktober 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Sittard in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het moeten tekenen voor klagers bezittingen alvorens hij deze mag meenemen naar zijn verblijfsruimte, terwijl hij de in het magazijn achterblijvende eigendommen niet mag controleren; en
b. het ontbreken van goederen op de eigendommenlijst, welke goederen vervolgens verdwijnen.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager begrijpt niet waarom hij geen controle mag hebben over zijn eigen documenten en niet mag controleren wat hij bezit, gelet op het verdwijnen van
goederen bij transport. Klager kan niet zien wat er in het magazijn ligt, maar hij moet wel tekenen, anders krijgt hij zijn goederen niet mee naar zijn verblijfsruimte.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagrechter.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

De beklagrechter heeft geen oordeel gegeven over onderdeel a, inhoudende dat klager dient te tekenen voor zijn bezittingen alvorens hij deze mag meenemen naar zijn verblijfsruimte, terwijl hij de in het magazijn achterblijvende eigendommen niet mag
controleren. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen deze klacht in eerste en enige aanleg afdoen. Alle voorwerpen, ook die niet op cel mogen worden gehouden, worden geregistreerd en een gedetineerde tekent daarvoor. In deze zaak staat
vast
dat een zogenoemde eigendommenstaat is opgemaakt van klagers eigendommen die niet zijn toegestaan op cel en derhalve in fouillering worden gehouden. Klager heeft daarvan in ieder geval een kopie ontvangen via de maandcommissaris. Alleen voor zogenoemde
preciosa geldt dat ter controle voorafgaand aan afsluiting van de doorzichtige zak waarin deze goederen zich bevinden zowel door de gedetineerde als de piw-er een handtekening wordt gezet. De beroepscommissie is van oordeel dat de hiervoor genoemde
procedure niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beklag zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Voor het overige verklaart de beroepscommissie het beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 29 maart 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven