Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3080/TA, 23 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:23-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3080/TA

betreft: [klager] datum: 23 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Weldam, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 september 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FacPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman mr. J.J. Weldam en het hoofd van de inrichting hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 17 december 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam
Over-Amstel.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de schending van klagers privacy door een mededeling over hem in het ochtendbulletin van 22 september 2014.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers privacy is geschonden door een mededeling over hem in het ochtendbulletin. Een wettelijke grondslag voor vermeldingen over klager in het
bulletin
ontbreekt. Klager betwist dat het ochtendbulletin in het belang is van de orde en veiligheid in de inrichting. In tegendeel: het leidt tot spanningen onder verpleegden. Deze spanningen zouden er niet zijn als verpleegden elkaar niet over en weer naar
aanleiding van het ochtendbulletin kunnen beschuldigen. Voor zover het doen van mededelingen over klager in het belang van de orde en veiligheid wordt geacht, stelt klager dat dit belang niet opweegt tegen zijn belang bij recht op privacy. In dit geval
gaat het om een zeer belastende vermelding, waardoor sprake is van een ongerechtvaardigde schending van klagers privacy. De vermelding is onvoldoende feitelijk van aard. Immers, uit de vermelding valt niet af te leiden op welke wijze klager “deels
openheid van zaken heeft gegeven aan het team”. Dit leidt tot speculaties, spanningen en mogelijke escalatie, te meer nu uit die mededeling blijkt dat klager heeft gepraat met het team. Bovendien stond op het moment dat de mededeling werd gedaan niet
in
rechte vast of de beslissing tot plaatsing in de herstelkamer wel redelijk en billijk is. Als achteraf blijkt dat een dergelijke beslissing onterecht zou zijn, dan is een en ander wel al breed uitgemeten in het bulletin. Dit kan niet de bedoeling zijn.
Verzocht wordt het beklag gegrond te verklaren en klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep gepersisteerd bij het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagrechter en dit standpunt is voorts als volgt aangevuld. De stelling van klager dat de berichtgeving het medium is voor patiënten om
elkaar
te beschuldigen is onjuist. De medewerkers hebben de regie over de berichtgeving en niet de patiënten. Juist door feitelijke en correcte berichtgeving over gedrag, situaties en gebeurtenissen die de orde en veiligheid raken, wordt voorkomen dat
patiënten op basis van onjuiste informatie of geruchten elkaar aanspreken en eventueel zelfs beschuldigen. De opvatting van klager dat berichtgeving alleen voldoende feitelijk is als de beslissingen waarvan melding wordt gemaakt getoetst zijn op
rechtmatigheid, deelt de inrichting niet. In het onderhavige geval is vermeld dat klager naar de herstelkamer is gebracht en later naar zijn eigen kamer. Als later zou blijken dat klager niet naar de herstelkamer had mogen worden gebracht, doet dit aan
de feiten niets af.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 2 Bvt dient de tenuitvoerlegging van de tbs zoveel mogelijk dienstbaar te worden gemaakt aan de behandeling van de tbs-gestelde en aan de voorbereiding op diens veilige en verantwoorde terugkeer in de samenleving. De
beroepscommissie begrijpt uit het verweer van de inrichting het volgende. De inrichting neemt bij deze wettelijke opdracht veiligheidsaspecten (de veiligheid van de betrokken verpleegde en van anderen, de algemene veiligheid en de handhaving van de
orde
en veiligheid in de inrichting), behandelingsaspecten en rechtspositionele aspecten in acht. Voor de uitvoering van die opdracht hanteert de inrichting een behandelfilosofie met als doelstelling de patiënt (zijn) verantwoordelijkheidsgevoel (terug) te
geven. Het uiteindelijke doel van de behandeling is dat de patiënt in staat is aan het maatschappelijk leven deel te nemen zonder een gevaar voor anderen te vormen. Om dit te bereiken is eigen inzet van de patiënt essentieel, maar even belangrijk is
dat
aan de patiënt medewerking en steun wordt verleend door medewerkers van de inrichting en door medepatiënten. Van patiënten wordt daarom niet alleen verwacht dat zij zich voor hun eigen behandeling inzetten, maar ook dat zij een bijdrage leveren aan een
veilig leef- en behandelingsklimaat en daarmee medeverantwoordelijkheid dragen voor de veiligheid binnen en buiten de inrichting. Daarvoor is volgens de inrichting nodig dat patiënten tijdig en adequaat informatie krijgen die bijdraagt aan een juist
beeld van een patiënt en zijn actuele gemoedstoestand. Deze informatie is relevant voor het tijdig kunnen interveniëren om escalaties en incidenten te voorkomen. In het kader van de behandeling zijn de orde en veiligheid in de inrichting een
gezamenlijke verantwoordelijkheid waarbij medewerkers en patiënten elkaar kunnen aanspreken op basis van gelijke en juiste informatie, waarbij geldt dat onjuiste informatie gerectificeerd moet worden.

In RSJ 30 juli 2015, 14/440/TA, 14/442/TA, 14/443/TA en 14/444/TA en de daarop volgende uitspraken RSJ 13 augustus 2014, 14/482/TA en RSJ 10 december 2014, 14/1783/TA heeft de beroepscommissie overwogen dat het via het ochtendbulletin onder
medepatiënten verspreiden van gegevens over een met naam en toenaam genoemde patiënt aan wie een maatregel is opgelegd en van de reden daarvan een niet te rechtvaardigen inbreuk op de privacy als bedoeld in artikel 8, tweede lid, EVRM van die patiënt
is. Aan dit oordeel, zo staat in bovenvermelde uitspraken, lag mede ten grondslag dat de inrichting haar standpunt omtrent haar behandelklimaat ten tijde van de uitspraken niet nader had onderbouwd.

Inmiddels heeft de inrichting haar behandelfilosofie, die hierboven verkort is weergegeven, nader onderbouwd. Op zichzelf blijft overeind dat een mededeling in het ochtendbulletin met daarin vermeld de naam van de verpleegde, de maatregel die hem is
opgelegd en de reden van oplegging ervan een schending vormt van de privacy van die verpleegde. De beroepscommissie is – gelet op die nadere onderbouwing – van oordeel dat die schending gerechtvaardigd kan zijn, mits (a) die mededeling bezien in het
licht van de behandelfilosofie van de inrichting noodzakelijk is met het oog op het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting en (b) de gegevens die in de mededeling staan actuele, concrete en objectieve vaststellingen
betreffen en in redelijkheid niet kunnen leiden tot speculaties.

De inrichting heeft toegelicht dat het, om de medeverantwoordelijkheid voor de orde en veiligheid in de inrichting te kunnen dragen, nodig is dat verpleegden beschikken over informatie die een actueel beeld geeft van een medepatiënt, zoals informatie
over een actuele, afwijkende verblijfplaats van een verpleegde of zijn betrokkenheid bij de aanwezigheid van verboden voorwerpen in de inrichting.

Het beklag van klager heeft betrekking op de navolgende melding in het ochtendbulletin van 22 september 2014: “[Klager] is vrijdag naar de herstelkamer gebracht omdat de UC van 17 september een verhoogde score gaf op THC. Later blijkt hij over dit
bijgebruik al deels openheid te hebben gegeven aan het team. Na een gesprek is hij ’s avonds terug gegaan naar zijn kamer, waar hij ingesloten is.”

De beroepscommissie is van oordeel dat bovenstaande mededeling een schending vormt van klagers privacy. De vraag is of deze schending gerechtvaardigd is. Vast staat dat de aanwezigheid en het gebruik van softdrugs in de inrichting de orde en veiligheid
in de inrichting raakt. De beroepscommissie is van oordeel dat het vermelden van de overbrenging van klager naar de herstelkamer wegens een bij hem geconstateerde verhoogde THC-score en zijn latere overbrenging naar zijn eigen kamer in het licht van de
behandelfilosofie van de inrichting noodzakelijk kan worden geacht in verband met het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Die mededeling – waarin overigens het beleid van de inrichting in geval van drugsgebruik is
weerspiegeld – kan in redelijkheid geen aanleiding geven tot speculatie. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van een gerechtvaardigde schending van klagers privacy.

De mededeling dat klager over zijn drugsgebruik reeds gedeeltelijk openheid heeft gegeven aan het team – de tweede zin in de bestreden mededeling – vormt daarentegen naar het oordeel van de beroepscommissie een niet te rechtvaardigen inbreuk op klagers
privacy. Immers, deze vaststelling is onvoldoende concreet en objectief en voorts valt niet in te zien dat en waarom deze mededeling noodzakelijk zou zijn in verband met het belang van de orde en veiligheid in de inrichting. Bovendien kan deze
mededeling, nu onvoldoende duidelijk is waarover klager openheid heeft gegeven aan het team, leiden tot speculaties bij medeverpleegden en daarmee tot onrust in de inrichting.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep voor zover dit betrekking heeft op de eerste en derde zin van de bestreden mededeling in het ochtendbulletin van 22 september 2014 ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in
zoverre bevestigen, met wijziging van de gronden.
De beroepscommissie zal het beroep voor zover dit betrekking heeft op de tweede zin van de bestreden mededeling in het ochtendbulletin van 22 september 2014 gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag in
zoverre alsnog gegrond verklaren. Nu naar het oordeel van de beroepscommissie slechts sprake is van een privacy schending van geringe ernst zal zij klager een tegemoetkoming van € 5,= toekennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover dit betrekking heeft op de weergave in het ochtendbulletin van 22 september 2014 van de jegens klager getroffen maatregelen in verband met zijn THC-score ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak
van de beklagrechter met wijziging van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover dit betrekking heeft op de weergave van de gedeeltelijke openheid van klager over zijn bijgebruik in datzelfde ochtendbulletin gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en
verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 5,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 23 maart 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven