Nummer: 17/2559/GB
Betreft: [klager] datum: 10 augustus 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.W.F. Klarenaar, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 26 juli 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de oproep zich op 9 augustus 2017 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein ongegrond verklaard.
2. De feiten
Op 3 juli 2017 is klager opgeroepen zich op 9 augustus 2017 te melden in de p.i. Nieuwegein voor het ondergaan van 385 dagen gevangenisstraf. Op 24 juli 2017 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift ingediend dat op 26 juli 2017 ongegrond is verklaard. In het kader van de beroepsprocedure is klager uitstel van zijn melddatum verleend tot 14 augustus 2017.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Op 24 juli 2017 is namens klager een gratieverzoek ingediend. De selectiefunctionaris stelt in de bestreden beslissing dat dit gratieverzoek geen opschortende werking heeft. De oproep van 3 juli 2017, waarbij klager is opgeroepen zich op 9 augustus 2017 te melden, is binnen drie maanden nadat de Hoge Raad arrest heeft gewezen, aan klager toegezonden. Nu een gratieverzoek ingevolge artikel 4, vierde lid, van de Gratiewet eerst kan worden ingediend na een termijn van drie maanden nadat het arrest van de Hoge Raad onherroepelijk is geworden, heeft klager niet eerder de kans gehad een gratieverzoek dat van rechtswege opschortende werking heeft, in te dienen. Klager verzoekt derhalve alsnog opschortende werking aan het door hem ingediende gratieverzoek toe te kennen.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Nu de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voorop staat, wordt slechts in uitzonderlijke omstandigheden uitstel hiervan verleend. Ingevolge artikel 1, eerste lid en artikel 2, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit aanvang tenuitvoerlegging straffen en maatregelen vangt de detentie van zelfmelders aan op de datum dat zij worden opgeroepen zich te melden voor het ondergaan van hun detentie. Nu klagers detentie gelet op het voorgaande reeds op 3 juli 2017 is aangevangen, heeft het gratieverzoek dat klager op 19 juli 2017 – na aanvang van zijn detentie – heeft ingediend, geen opschortende werking. De Dienst Justis, afdeling Gratie, heeft dit op verzoek van de selectiefunctionaris bevestigd.
4. De beoordeling
Klager verzoekt in beroep wederom opschortende werking aan het door hem ingediende gratieverzoek toe te kennen. Nu het door klager op 19 juli 2017 ingediende gratieverzoek, gelet op het bepaalde in artikel 558a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 1, eerste lid en artikel 2, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit aanvang tenuitvoerlegging straffen en maatregelen, geen opschortende werking heeft, kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Dat klager niet eerder dan op 19 juli 2017 een gratieverzoek heeft kunnen indienen, doet daaraan niet af. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 10 augustus 2017
secretaris voorzitter