Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1024/GA, 14 augustus 2017, beroep
Uitspraakdatum:14-08-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:            17/1024/GA

betreft:               [klager]                datum: 14 augustus 2017

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.N.A. Brouns, namens

[…],  verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 maart 2017 van de beklagcommissie bij het FPC Veldzicht te Balkbrug,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juni 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D.N.A. Brouns, en […], geneesheer directeur van het FPC Veldzicht.

Na de behandeling ter zitting van de beroepscommissie, is op 5 juli 2017 een schriftelijk stuk opgestuurd naar het secretariaat van de RSJ. Een afschrift hiervan is ter kennisname gestuurd naar klager en zijn raadsvrouw op 6 juli 2017. Nu vooraf aan de behandeling ter zitting om dossierstukken is gevraagd aan het FPC Veldzicht en bij de behandeling ter zitting niet is besproken dat nadere stukken zullen worden nagestuurd, is de behandeling van het beroep na de zitting gesloten. De beroepscommissie neemt na de sluiting van het beroep geen kennis van later ingekomen stukken.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

               

1.            De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, en de verlenging van deze maatregel (2016/153).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.            De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Op 9 december 2016 is een bijtende stof in klagers cel gespoten. Klager kreeg hier ademhalingsproblemen van en hij heeft dit gemeld aan het personeel. Klager heeft niet gedreigd en heeft niemand in een hoek geduwd. Hierna is klager gesepareerd. Klager heeft in totaal zesentwintig dagen in afzondering verbleven. Hij meent dat hij helemaal niet afgezonderd had moeten worden. Halverwege de duur van de maatregel is klager aangeboden hem over te plaatsten naar een andere afzonderingscel met een beter uitzicht. Hij zou dan ook zijn eigen kleren mogen dragen. Klager wilde echter terug naar zijn eigen cel op de afdeling. Klager is niet gehoord door de directeur. De maatregel heeft te lang geduurd en er is geen verlengingsbeslissing, geen verslag en/of een rapportage. Derhalve kan niet anders dan geconcludeerd worden dat er geen of onvoldoende aanleiding was om klager af te zonderen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager was zeer bedreigend tegen een sociotherapeut. Er kon geen contact met hem worden gemaakt. Daarom is besloten hem af te zonderen. Het is niet gelukt om de afzonderingsmaatregel eerder te beëindigen. Klager dacht dat hij vergiftigd werd. Verschillende keren is geprobeerd hem naar een andere cel over te plaatsen, maar dat wilde klager niet. Ook met het voorstel hem zonder medicatie over te plaatsen ging klager niet akkoord.

 

3.            De beoordeling

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Pbw, in verbinding met artikel 23, eerste lid onder a, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde voor de duur van ten hoogste twee weken in afzondering te plaatsen indien dit in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is. Artikel 24, derde lid, van de Pbw meldt dat verlenging van de maatregel mogelijk is voor ten hoogste twee weken, indien de noodzaak tot afzondering nog bestaat.

Op grond van het bepaalde in artikel 58, eerste lid, in verbinding met artikel 57, eerste lid, onder c van de Pbw dient een schriftelijke mededeling van een afzonderingsmaatregel onverwijld aan de gedetineerde te worden uitgereikt. Uitgangspunt daarbij is dat een dergelijke mededeling binnen 24 uur wordt uitgereikt.

Op grond van artikel 5, vierde lid, onder c van de Pbw is de beslissing tot oplegging en verlenging van een afzonderingsmaatregel voorbehouden aan de directeur.

In dit geval is klager afgezonderd geweest voor in totaal zesentwintig dagen. Nu de directeur de stelling van de raadsvrouw dat geen sprake is van een verlengingsbeslissing niet heeft weersproken, heeft de afzondering twaalf dagen langer geduurd dan de toegestane maximumduur van twee weken.

Uit een overgelegde brief van 9 december 2016 “onderwerp separatie” blijkt dat hiertoe is besloten om 12.30 uur vanwege klagers risicovol gedrag en het feit dat hij instructies niet opvolgt. Voorts blijkt uit deze brief dat het afdelingshoofd klager hierover heeft gehoord om ongeveer 19.00 uur. Hij heeft klager uitgelegd dat dagelijks opnieuw zal worden afgewogen of voortzetting van de maatregel noodzakelijk is. Voor welke duur de maatregel is opgelegd, is niet vermeld. Ook is niet vermeld wanneer deze brief aan klagers is uitgereikt. De beroepscommissie stelt voorts vast dat de beslissing tot afzondering is genomen door het daartoe niet bevoegde afdelingshoofd en door hem is ondertekend.

Nu is gehandeld in strijd met de hierboven genoemde wettelijke bepalingen, zal de beroepscommissie het beklag gegrond verklaren. Zij acht termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen en beslist als volgt.

 

4.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 170,=.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. E. Lucas en prof. em. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 14 augustus 2017.

 

 

                                                                

 

 

                secretaris            voorzitter
 

Naar boven