Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2123/GA, 11 september 2017, beroep
Uitspraakdatum:11-09-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:            17/2123/GA

 

betreft:               […]         datum: 11 september 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.L. Bakker, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 juni 2017 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen, 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 augustus 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.L. Bakker, en – namens de directeur van het PPC Scheveningen – de heer […], behandelend psychiater. De heer […], plv. vestigingsdirecteur van het PPC Scheveningen, was verhinderd ter zitting te verschijnen.

 

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

               

1.            De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 28 juni 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder te noemen a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.            De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is het beroep, kort samengevat, als volgt toegelicht.

Klager geeft aan dat hij geen dwangmedicatie krijgt, maar alleen vitaminetabletten. Hij is altijd gezond geweest en staat goed aangeschreven bij hoge, belangrijke mensen. Klager heeft een beveiliging op zijn hart en zijn hart staat op de maan. Hij wil geen problemen met zijn hart krijgen. Klager valt geen andere mensen aan. Hij is een Chinese prins en president van Amerika. Volgens klager zou hij inmiddels in vrijheid moeten worden gesteld.

Namens klager wordt verwezen naar de inhoud van het beroepschrift. De dwangbehandeling is gebaseerd op de grond dat klager een ernstig gevaar voor personen en goederen oplevert. De enkele bewering dat klager heeft gedreigd iemand neer te steken is daartoe onvoldoende. Het is weliswaar juist dat klager is veroordeeld voor het neersteken van een verpleegkundige, maar dit betrof een BOPZ-opname waarbij klager het terrein van de kliniek kon verlaten. In de huidige detentie heeft klager niet de mogelijkheid om een steekwapen voorhanden te hebben. Uit de samenvatting van het behandelplan blijkt bovendien dat klagers cel herhaaldelijk intensief wordt gecontroleerd op scherpe voorwerpen, zodat geen reëel gevaar te duchten is.

Het is niet helemaal duidelijk of het gestelde ‘gevaar dat u zich verwaarloost en teloor gaat’ ziet op artikel 46a, eerste lid onder b en c, van de Pbw. Uit de bestreden beslissing blijkt dat klager zonder hand in hand begeleiding niet tot zelfwaarlozing komt. Er is dus een andere, minder ingrijpende manier om zelfwaarlozing te voorkomen.

In de samenvatting van het behandelplan is niet duidelijk opgenomen welke therapeutische middelen zullen worden ingezet.

Klagers raadsman voegt hier ter zitting nog aan toe dat hij naar de adviezen van de behandelend psychiater en de niet bij de behandeling betrokken psychiater heeft gekeken. Hij heeft die langs de Pbw gelegd en komt dan niet tot het oordeel dat sprake is van een gevaarzetting als bedoeld in de Pbw.

Namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Voorafgaand aan de huidige detentie heeft klager zeven jaar met een rechterlijke machtiging in het Delta Psychiatrisch Centrum verbleven. Daar kreeg hij onder dwang medicatie toegediend. Na zijn plaatsing in het PPC werd hij in eerste instantie met andere antipsychotica behandeld, zodat één en ander minder belastend voor klager zou zijn. In maart 2017 gleed klager af nadat hij was gestopt met het zelfstandig innemen van zijn medicatie. Op dat moment werd een procedure gestart, gericht op het toedienen van a-dwangbehandeling. Vanuit de isoleercel, waarin hij toen verbleef, is klager zijn medicatie weer vrijwillig in gaan nemen. De directeur heeft het toen zo willen laten en heeft er voor gekozen om aan te zien of klager voor langere tijd zijn medicatie vrijwillig zou innemen. Na verloop van tijd weigerde klager opnieuw zijn medicatie in te nemen en belandde hij opnieuw in een isoleercel. Daarop is de procedure om a-dwangmedicatie toe te kunnen dienen weer opgestart en heeft de directeur op 28 juni 2017 besloten tot a-dwangbehandeling.

Desgevraagd wordt namens de directeur aangegeven dat het juist is dat in de aanvraag van juni 2017 abusievelijk is vermeld dat zich geen incidenten hadden voorgedaan, maar die incidenten waren er wel degelijk. Die staan overigens ook beschreven. Het ging daarbij om het nachtelijk schoppen tegen deuren, slaan op de muren van de douche met de stok van een zwabber en schreeuwend dreigen mensen neer te gaan steken. Dit allemaal na toename van psychotische klachten na het staken van medicatie. 

Namens de directeur wordt aangegeven dat sinds de start van de dwangmedicatie zich minder incidenten hebben voorgedaan en dat klager weer in staat is om deel te nemen aan een groepsprogramma.

 

3.            De beoordeling

De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betroken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. In navolging van het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van die psychiaters overgelegd.

Uit de verklaringen van de psychiaters en het uittreksel uit het behandelplan komt het volgende naar voren.

Klager heeft zeven jaar onder de noemer van een BOPZ-machtiging verbleven op een afdeling voor mensen met chronisch psychiatrische aandoeningen van het Delta Psychiatrisch Centrum. Daaraan voorafgaand was klager zwervende en verkeerde hij in somatisch, psychiatrisch en sociaal opzicht in een deplorabele toestand. Naast gedwongen verblijf in het Delta Psychiatrisch Centrum vond de afgelopen jaren medicamenteuze behandeling onder dwang plaats. Klager handelde op het Deltaterrein in drugs en gebruikte deze. Hij vertoonde agressief gedrag jegens zijn behandelend psychiater. Hij is thans gedetineerd en wordt ervan verdacht een verpleegkundige meerdere malen te hebben gestoken nadat zij hem had aangesproken op het gebruik van drugs in een publieke ruimte.

Bij klager is sprake van paranoïde wanen, bizarre wanen en denken dat formeel is gestoord, bestaande uit perseveratie, circumstantiality en neologismen. Klager geeft consequent aan dat hij een Chinese prins is, maar ook keizer van Japan, de president van Amerika en ook over Spanje zou klager de baas zijn. Klager kampt met een desorganisatie van het denken, avolitie en een volstrekt gebrek aan ziektebesef.

De eerste weken van klagers verblijf in het PPC liet hij, ondanks het gebruik van antipsychotica, grensoverschrijdend gedrag zien, namelijk door tijdens groepsactiviteiten cellen van medegedetineerden binnen te lopen en herhaaldelijk rookwaar te ontvreemden en spullen van medegedetineerden te gebruiken. Klager ontkende deze acties consequent waardoor hij de boosheid van medegedetineerden over zich afriep. Sinds het weigeren van zijn antipsychoticum liet klager, vanuit zijn psychotische belevingen, geleidelijk nog meer onvoorspelbaar en impulsief gedrag zien. In dit verband is het delict waarvoor klager is ingesloten relevant, namelijk dat hij een verpleegkundige meermalen heeft gestoken toen hij werd aangesproken op zijn gedrag.

Intensivering van begeleiding en afzondering leek aanvankelijk een rustgevende werking op klager te hebben, ondanks toename van psychotische gedragingen. Na verloop van tijd en ondanks beperking van prikkels en vrijwillige inname van een antipsychoticum, bleef klager psychotisch. Hij doet uitspraken die inhoudelijk onnavolgbaar zijn: klager ontkent eerdere behandeling binnen de GGZ, kan inhoud van eerder gesprekken niet reproduceren en geeft aan dat er niets mis met hem is.

Het feit dat klager ondanks herhaaldelijke uitleg, de antipsychotica wisselend inneemt vanuit de overtuiging dat het slaapmedicatie is, maakt een consequente behandeling zonder dwang niet haalbaar. De oordeels- en kritiekstoornissen zijn dusdanig ernstig dat klager niet in staat is een evenwichtige afweging te maken.

Steeds wanneer sprake is van het staken van medicatie is sprake van een toename van psychotische klachten. In beroep heeft de behandelend psychiater in dat verband aangegeven dat het daarbij ging om het nachtelijk schoppen tegen deuren, slaan op de muren van de douche met de stok van en zwabber en schreeuwend dreigen mensen neer te gaan steken.

Minder ingrijpende maatregelen zijn geprobeerd, maar hebben niet tot het gewenste resultaat geleid.

Wat de doelmatigheid betreft, geldt dat de afgelopen maanden is waargenomen dat klagers gedrag veranderde door toename van zijn psychotische belevingen na het staken van zijn antipsychoticum. Zijn begeleidingsniveau moest  worden aangepast op zijn onvoorspelbaarheid. Volgens de tweede (onafhankelijke) niet bij de behandeling betrokken psychiater is de verwachting dat klager zonder behandeling van zijn toestandsbeeld niet uit het individuele programma kan worden gehaald.

Zowel de behandelend psychiater als de niet bij de behandeling betrokken psychiater adviseren de directeur om a-dwangbehandeling toe te passen.

Gelet op het vorenstaande en alles in onderling verband overziend en afwegende, acht de beroepscommissie de totstandkoming van de bestreden beslissing voldoende zorgvuldig en inzichtelijk. De behandelaar en de psychiater die niet bij haar behandeling betrokken is, hebben een psychiatrische stoornis vastgesteld. Op goede gronden is aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.  

 

4.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. drs. J.P. Meesters, leden, in tegenwoordigheid van

mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 11 september 2017.

 

                                                                               

 

 

                secretaris            voorzitter

Naar boven