Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4286/TA, 7 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4286/TA

betreft: [klager] datum: 7 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van het bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.C. van Paridon, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 december 2015 van de beklagcommissie bij FPC
Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 februari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door de kantoorgenoot van zijn raadsman, mr. J.J.E. Stout, en [...], juridisch medewerker bij FPC
Dr. S. van Mesdag. Als toehoorder was aanwezig mr. M.L. Koster, secretaris bij de afdeling rechtspraak van de Raad.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de separatie met cameratoezicht, ingaande op 1 juni 2015 en
b. de b-dwangbehandeling op 3 juni 2015.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beklag vermeld onder b. betreft een beslissing die niet ten uitvoer is gelegd en wordt - na overleg van mr. J.J.E. Stout met klager - ingetrokken.
Ten aanzien van het beklag onder a.: Klager kan zich niet herinneren dat hij agressief is geweest. Het laatste incident op de afdeling vond plaats op 2 november 2015. Hij maakt verder gebruik van zijn zwijgrecht.
In het onderhavige geval heeft hij op de vraag van personeel van de inrichting of klager de veiligheid in de inrichting kon garanderen - toen hij had verteld zich te verzetten tegen dwangmedicatie -, geantwoord dat hij dat niet wist omdat hij de vraag
niet goed begreep. Er was sprake van miscommunicatie. Klager was daarvoor tweemaal agressief geweest. Het lijkt erop dat klager, als hij emotie laat zien, direct als gevaarlijk wordt ingeschat. De beslissing hem te separeren is onvoldoende onderbouwd
en
niet aan hem uitgelegd. Niet is gebleken dat het noodzakelijk was hem te separeren noch dat sprake was van gevaarzetting.
Klager neemt inmiddels zelf medicatie in, Risperdal, maar merkt niet dat de medicatie effect heeft. Hij ondervindt ook geen bijwerkingen. Over twee weken heeft hij een afspraak met de behandelaar om te spreken over eventuele andere medicatie.
Klager heeft de gehele periode van de separatie cameratoezicht gehad. Aan hem is niet meegedeeld dat het cameratoezicht er al de eerste dag na een paar uur afging en de camera stond ook de hele periode aan; het lampje brandde de hele tijd.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In de periode voorafgaand aan het voornemen bij klager dwangbehandeling te gaan toepassen, hebben diverse ernstige incidenten plaatsgevonden, waarvan de laatste (een poging tot verwurging van een medepatiënt) een week voor de separatie.
Klager heeft een verpleegde een klap in het gezicht gegeven en in een ander geval is aangifte van poging tot doodslag gedaan. Bij dergelijke incidenten was tevoren bij klager geen spanning waarneembaar en hij zei evenmin dat hij problemen had met de
desbetreffende slachtoffers. Klager wilde na de incidenten niet in gesprek en zei telkens zich te beroepen op zijn zwijgrecht.
In het onderhavige geval was wel sprake van een zichtbare spanning. Klager was boos op de sociotherapeut in verband met de mogelijke toediening onder dwang van zijn medicatie en zei dat hij zich zou verzetten tegen iedereen die zich in zijn buurt
bevond. Desgevraagd zei hij niet te weten of hij de veiligheid kon garanderen. Het was dan ook noodzakelijk klager te separeren. Uiteindelijk heeft klager op 9 juni 2015 de medicatie zelf oraal ingenomen en was geen sprake van het door klager
aangekondigde fysieke geweld. De medicatie is effectief gebleken. Op 12 juni 2015 is de separatie beëindigd en is klager teruggekeerd naar de afdeling met afdelingsarrest en een rusttijdenprogramma.
Het cameratoezicht heeft drie tot vier uur geduurd. Dit is vermeld in de decursus van de psychiater. Het is niet zeker of aan klager is meegedeeld dat het cameratoezicht na een paar uur is beëindigd. Mogelijk is dit niet gebeurd. Met betrekking tot het
blijven branden van het lampje op de camera wordt geen verklaring gegeven

3. De beoordeling
Nu het beklag vermeld onder b. door klager ter zitting van de beroepscommissie is ingetrokken, kan een beslissing op dit punt van het beroep achterwege blijven.

Met betrekking tot a.:
Hetgeen ten aanzien van de separatie in beroep is aangevoerd, kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie zal derhalve op dit punt het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie
bevestigen.

Met betrekking tot het cameratoezicht overweegt de beroepscommissie dat het hoofd van de inrichting op grond van artikel 34a, eerste lid, Bvt, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de verpleegde noodzakelijk is, kan
bepalen dat de verpleegde die in separatie verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd.

Door de inrichting is ter zitting van de beroepscommissie meegedeeld de beëindiging van het cameratoezicht mogelijk niet aan klager is meegedeeld. Door klager is gesteld dat de camera gedurende gehele periode dat hij gesepareerd was
- van 1 juni 2015 tot 12 juni 2015 - aan stond en dat hij dit kon zien omdat het lampje van de camera brandde. Dit is door de inrichting onvoldoende betwist, zodat de juistheid van de stelling van klager niet kan worden uitgesloten. Nu voorts niet
aannemelijk is geworden dat het cameratoezicht na enkele uren nog noodzakelijk was ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van klager, zal de beroepscommissie het beroep op dit punt gegrond verklaren, de uitspraak van de
beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij zal klager een tegemoetkoming toekennen van € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart ten aanzien van a. het beroep met betrekking tot de separatie ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. Zij verklaart het beroep ten aanzien van a. met betrekking tot het cameratoezicht
gegrond,
vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 maart 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven