Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3456/GM, 11 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:11-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3456/GM

betreft: [klager] datum: 11 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.P. Visser, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het PPC van de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden te Scheveningen,

alsmede van de overige stukken, een brief van de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie van 13 oktober 2015.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 februari 2016, gehouden in de p.i. Vught, is [...], inrichtingsarts bij het PPC van de p.i. Haaglanden gehoord. De raadsman van klager heeft schriftelijk bericht dat klager en hij niet ter zitting aanwezig
zullen zijn.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 18 september 2015, betreft het niet-detentieongeschikt verklaren van klager.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd. Klager heeft ernstige hartproblemen en staat onder voortdurende controle van de medische dienst, zijn longarts en cardioloog van het LUMC. Klager is ten onrechte detentiegeschikt verklaard. Ook zijn verzoek voor
strafonderbreking voor medische behandeling is afgewezen. Klager meent dat de Medisch Adviseur zich onvoldoende heeft verdiept in zijn situatie en op voorhand het standpunt heeft ingenomen dat geen sprake is van een voor beroep vatbare beslissing. Door
toedoen van de inrichting is klagers hartinfarct niet onderkend, waardoor zijn hartfunctie nog ongeveer 25% is. Daardoor en daarna heeft zich bij klager een zeer sterke vorm van achterdocht en argwaan ontwikkeld, waarvoor hij in behandeling is bij de
psychiater en psycholoog. Er loopt een civiele procedure waarin inmiddels erkend is dat men fouten heeft gemaakt. Klager meent dat hij het beste gebaat is bij verdere behandeling buiten het gevangenisregiem en verzoekt de beroepscommissie te bepalen
dat
klager detentie-ongeschikt is dan wel dat hij strafonderbreking voor een substantieel aantal maanden dient te krijgen, dan wel dat er een hernieuwd onderzoek dient plaats te vinden.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. De inrichtingsarts meent dat hij geen oordeel kan geven over het standpunt van de Medisch Adviseur hem niet-detentieongeschikt te verklaren. Een dergelijke beslissing ligt bij de Medisch
Adviseur.

3. De beoordeling
De Medisch Adviseur van het Bureau Individuele Medische Advisering (BIMA) van de Dienst Justitiële Inrichtingen adviseert de directeur van de inrichting over de detentie-ongeschiktheid van een gedetineerde, die op geleide van het gegeven advies de
vervolgprocedure voor het (ambtshalve) verlenen van strafonderbreking als bedoeld in artikel 570b Wetboek van Strafvordering kan opstarten. Mitsdien is geen sprake van medisch handelen van de inrichtingsarts waarover kan worden geklaagd. Klager dient
derhalve niet-ontvankelijk in zijn klacht te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, J.G.J. de Boer en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 11 maart 2016

secretaris voorzitter

Naar boven