Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2723/STA, 18 augustus 2017, schorsing
Uitspraakdatum:18-08-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer             : 17/2723/STA

 

Betreft : [verzoeker]     datum: 18 augustus 2017

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. S. Marjanovic, namens

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 67, vierde lid, tweede volzin, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van de tenuitvoerlegging van een uitspraak van 9 augustus 2017 van de beklagcommissie bij de inrichting, gegeven op het beklag van verzoeker inzake de beslissing van 31 mei 2017 tot het toepassen van een b-dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b, onder b, Bvt.

De voorzitter heeft kennisgenomen van het beroepschrift, van de bedoelde uitspraak van de beklagcommissie en de onderliggende stukken, alsook van de schriftelijke reactie van

17 augustus 2017 van het hoofd van de inrichting op het schorsingsverzoek. Voorts heeft de voorzitter kennisgenomen van RSJ 8 juni 2017, 17/1791/STA, waarbij het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing van 31 mei 2017 in afwachting van de uitspraak van de beklagcommissie is toegewezen.

 

1.            De standpunten

Verzoeker heeft zijn verzoek als volgt toegelicht.

Er is geen sprake van onmiddellijk dreigend gevaar dat ogenblikkelijk ingrijpen met een

b-dwangbehandeling noodzakelijk maakt. Verzoeker verblijft na zijn opname vanuit De Kijvelanden onder zeer vergaande beperkingen in de inrichting waardoor hij het moeilijk heeft en uit wanhoop tot verbale uitingen is gekomen, maar niet tot fysiek geweld. Volgens de beklagcommissie is sprake van een ernstig risico op nieuwe incidenten vanuit een gebrekkige impulsbeheersing en agressieregulatie, maar dat is enkel gebaseerd op incidenten uit het verleden en daarom onvoldoende om tot een b-dwangbehandeling over te gaan. Achterliggende reden voor de dwangbehandeling is het gegeven dat de inrichting uit de behandelimpasse met verzoeker wil proberen te komen, zoals aan de orde is geweest op de op 30 maart 2017 over verzoeker gehouden zorgconferentie. B-dwangbehandeling is daarom een oneigenlijk en te vergaand middel.

Onjuist is dat er tijdens gebruik van anti-psychotische medicatie door verzoeker in 2015 geen incidenten waren, verzoeker goed begeleidbaar was en zich op de groep kon handhaven. Verzoeker heeft toen juist blijkens het deelplan van de psychiater in afzondering gezeten. Bovendien ging het volgens verzoeker helemaal niet beter met hem en is verzoeker vanwege een behandelimpasse vanuit De Kijvelanden overgeplaatst naar de inrichting. Volgens de beklagcommissie is met verzoeker geen overeenstemming over medicatiegebruik te krijgen, maar daar is met verzoeker niet over gesproken. Ook daarom is de b-dwangbehandeling disproportioneel.

Verzocht wordt daarom de tenuitvoerlegging van de b-dwangbehandeling als gevolg van de ongegrondverklaring van het beklag in afwachting van de uitspraak van de beroepscommissie te schorsen.

Het hoofd van de inrichting heeft, onder verwijzing naar en in aanvulling op de stukken, nadere inlichtingen verstrekt, waaruit het volgende naar voren komt.

Na de gehouden beklagzitting is in toenemende mate sprake geweest van dreigend gedrag, waaronder het uiten van gewelddadige en seksistische dreigementen naar sociotherapeuten. Verzoeker heeft tevens gezegd te hopen dat in de inrichting net zo’n steekpartij met dodelijke afloop zal plaatsvinden als met een personeelslid in De Kijvelanden is gebeurd, alsmede dat hij een sociotherapeut zou kunnen neersteken en één op één met een beveiliger wilde vechten. Ook was sprake van forse overlast voor medepatiënten door lange scheldpartijen en trappen tegen deuren. Verzoeker is daarop, mede vanwege zijn incidentengeschiedenis, gesepareerd en na afloop daarvan weer afgezonderd. Omdat een onhoudbare situatie op de afdeling was ontstaan, is verzoeker op 20 juli 2017 van de

ZISZ-unit Eems 2 overgeplaatst naar de ZISZ-unit Eems 3. Omdat hij daar iets beter in contact was, is bij wijze van proef de begeleiding van de verzorgingsmomenten door de medewerkers van de Dienst Geïntegreerde Beveiliging teruggebracht van 2 naar 1. Het verloop daarvan wordt dagelijks geëvalueerd.

Na ontvangst op 11 augustus 2017 van het bericht dat zijn klacht tegen de

b-dwangbehandeling ongegrond is verklaard, heeft verzoeker opnieuw dreigende uitspraken gedaan en gemeld dat hij iemand zal neersteken als dwangmedicatie toegediend  wordt en dat hij zal toeslaan als men denkt veilig te zijn. Dit dreigement heeft hij herhaald nadat de psychiater hem op 15 augustus 2017 heeft meegedeeld dat het dwangtraject zal worden opgestart nu zijn klacht ongegrond is verklaard. 

Gezien het aanhoudende dreigende gedrag, waarbij verzoeker zegt agressie te zullen gebruiken om zijn doel te bereiken, wordt het tot op heden noodzakelijk geacht verzoeker voortdurende afgezonderd van medepatiënten te verplegen. Het feit dat tot op heden geen fysiek agressieve incidenten hebben plaatsgevonden is enkel en alleen te danken aan de hem opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen, de aanwezige beveiliging tijdens verzorgingsmomenten en de plaatsing op een ZISZ-afdeling. Gedurende verzoekers tbs heeft amper behandeling plaatsgevonden, zodat er geen reden is om aan te nemen dat het gedrag dat verzoeker in het verleden heeft laten zien waardoor incidenten hebben plaatsgevonden, is veranderd. De aanhoudende dreigementen die verzoeker tot op heden op zeer regelmatige basis doet maken het risico op daadwerkelijk fysiek agressieve incidenten concreter. Hoewel de behandeling ermee gediend is dat gestart wordt met medicatie bij de mate van dreiging die van verzoeker uitgaat, is het primaire doel echter het voorkomen van incidenten en daarmee de bescherming van anderen dan verzoeker zelf, met name personeelsleden van de inrichting. Derhalve is sprake van volstrekte noodzaak van het starten met medicatie om het gevaar binnen de inrichting dat voorkomt uit de stoornis van de geestvermogens van betrokkene, af te wenden.

 

2.            De beoordeling

In RSJ 8 juni 2017, 17/1791/STA is het schorsingsverzoek in afwachting van de uitspraak van de beklagcommissie toegewezen, omdat naar het voorlopig oordeel van de schorsingsvoorzitter weliswaar is gebleken van gevaar als verzoekers stoornis van de geestvermogens niet met antipsychotica wordt behandeld, maar niet aannemelijk is geworden dat ten tijde van de bestreden beslissing sprake was van een dusdanig ernstige psychische ontregeling bij verzoeker dat de stoornis van zijn geestvermogens hem op dat moment een zodanig onmiddellijk (dreigend) gevaar voor anderen deed veroorzaken dat het volstrekt noodzakelijk was om ogenblikkelijk in te grijpen met dwangbehandeling. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat een beslissing over het al dan niet toepassen van a-dwangbehandeling – welke beslissing met meer procedurele waarborgen is omkleed – niet kon worden afgewacht.

Vast staat dat de beklagcommissie het beklag ongegrond heeft verklaard omdat naar haar oordeel op grond van de in de beklagprocedure aanwezige stukken en het verhandelde ter zitting voldoende is komen vast te staan dat sprake is van een situatie die ogenblikkelijk ingrijpen met b-dwangbehandeling noodzakelijk maakt.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft het hoofd van de inrichting op basis van de thans voorhanden zijnde gegevens, waaronder de ter zitting van de beklagcommissie namens het hoofd van de inrichting en door de behandelend psychiater B. gegeven toelichtingen, voldoende gemotiveerd dat en waarom ook ten tijde van het nemen van de beslissing tot b-dwangbehandeling sprake was en thans nog is van onmiddellijk dreigend gevaar dat niet op andere wijze kan worden afgewend dan met anti-psychotische medicatie. In dit verband is door de inrichting verwezen naar ernstige fysieke, met verzoekers stoornis samenhangende, incidenten uit het verleden waarbij verzoeker vanuit het niets tot forse agressie is overgegaan en die maken dat de huidige, aanhoudende dreigementen van verzoeker tot dergelijk gedrag over te zullen gaan zeer serieus genomen moeten worden. Voorts is in dit verband gewezen op de omstandigheid dat het nog niet tot daadwerkelijke fysieke agressie is gekomen door verzoekers verblijf op de afdeling voor zeer intensieve zorg, verzoekers afzondering en adequaat handelen van het personeel. De inrichting is continu bezig incidenten te voorkomen en daarbij moeten verzorgingsmomenten  regelmatig worden afgebroken door verzoekers dreigementen.

Uit de nadere inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt voorts naar voren dat ook na de beklagzitting sprake is van aanhoudende dreigementen dat verzoeker zal overgaan tot fysieke agressie jegens personeelsleden van de inrichting.

Anders dan door verzoeker is betoogd, mogen uit de stoornis voortkomende ernstige agressieve incidenten jegens medepatiënten en/of personeelsleden uit het verleden, die zich meermalen hebben voorgedaan in een periode vanaf 1997 tot in 2016, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter worden meegewogen bij de beoordeling van het gevaar dat verzoeker ten tijde van de bestreden beslissing veroorzaakte, ook al hebben die incidenten in het verleden plaatsgevonden, omdat de geestelijke toestand waarin klager ten tijde van de beslissing tot het toepassen van de b-dwangbehandeling verkeerde in vergelijking met zijn toestand destijds doorslaggevend is.

Verzoekers verklaringen over het uitblijven van effect van medicatiegebruik toen hij in 2015 in de inrichting verbleef, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet tot een ander oordeel leiden, nu blijkens de stukken volgens de inrichting dankzij medicatiegebruik toen juist sprake was van een duidelijke vooruitgang in verzoekers toestandsbeeld en op grond daarvan de beveiliging bij verzorgingsmomenten kon worden teruggeschroefd.

De omstandigheid dat tijdens de met betrekking tot verzoekers plaatsing in een tbs-inrichting gehouden zorgconferentie is gesproken over medicatiegebruik om uit de behandelimpasse te komen, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzitter evenmin tot een ander oordeel leiden, nu het afwenden van het gevaar van verzoekers gedrag voor derden in de inrichting (het door de inrichting genoemde interne gevaar) voorop staat en, als dit gevaar niet wordt afgewend, ook extern gevaar bestaat, dat wil zeggen het gevaar dat verzoeker zonder medicatiegebruik langdurig in een inrichting zal moeten verblijven omdat zonder medicatie geen behandeling mogelijk zal zijn.

B-dwangbehandeling is volgens de behandelend psychiater minder ingrijpend dan een voortdurend verblijf op de afdeling voor intensieve zorg en voortdurende afzondering.

Gelet op al het vorenoverwogene kan de voorzitter thans tot geen ander oordeel komen dan dat het verzoek om schorsing moet worden afgewezen.

 

3.            De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

 

Aldus gegeven door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, in tegenwoordigheid van

mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 18 augustus 2017.

 

 

 

                 

               

                secretaris                                                           voorzitter
 

Naar boven