nummer: 17/2703/GV
betreft: […] datum: 18 augustus 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.H.J. van Dooijeweert, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 11 augustus 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is onverwacht opgepakt, waardoor hij nog allerlei praktische zaken dient te regelen, nu hij vier maanden van huis is. Dit betreft onder meer zijn arbeidsrelatie, de huur en verzekeringen. Klager is kostwinner en zijn vrouw krijgt op zeer korte termijn een kind, zodat klager deze zaken dient te regelen om zijn detentie niet zonder werk en woning te eindigen. Bovenal wenst klager bij de bevalling van zijn vriendin aanwezig te zijn. Dit is niet alleen een vanzelfsprekende wens voor een aankomend vader, maar ook rondom de bevalling dient klager een en ander te regelen. Nu klagers verzoek tot strafonderbreking mede is afgewezen omdat zijn verlofadres zich in het buitenland (Antwerpen) bevindt, heeft klager met zijn broer kortgesloten dat zijn vrouw bij hem in Rotterdam zou kunnen bevallen, opdat ook klager daarbij aanwezig kan zijn.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Ten aanzien van klagers aanvraag voor strafonderbreking in Antwerpen geldt dat klager niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) om in aanmerking te komen voor strafonderbreking voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Nu klager echter inmiddels niet meer om strafonderbreking in België verzoekt, heeft hij geen belang meer bij het beroep. Omdat klager thans verzoekt om strafonderbreking in Nederland, is deze aanvraag verstuurd naar klagers casemanager in de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel om het verzoek zo snel mogelijk in behandeling te nemen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager geregistreerd staat als ongewenst vreemdeling.
Het Openbaar Ministerie en de politie zijn niet gevraagd advies uit te brengen.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier maanden met aftrek, wegens – kort gezegd – onrechtmatig verblijf in Nederland. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 8 december 2017.
De beroepscommissie begrijpt het beroep van klager zo dat hij primair om strafonderbreking in Antwerpen verzoekt. Hij heeft daarom in zoverre belang bij een inhoudelijke beoordeling. De beroepscommissie zal hem dan ook ontvangen in het beroep. Voor zover is verzocht om verlof binnen Nederland, beschouwt de beroepscommissie dit als een nieuwe aanvraag die – blijkens de toelichting namens de Staatssecretaris – met spoed in een aparte procedure in behandeling is genomen.
Ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking in Antwerpen overweegt de beroepscommissie als volgt. Vast staat dat klager ongewenst is verklaard. Op grond van artikel 4 aanhef en onder l. van de Regeling, wordt verlof geweigerd in het geval van een gedetineerde die ongewenst is verklaard, tenzij aan die ongewenstverklaring schorsende werking is toegekend. Gesteld noch gebleken is dat aan klagers ongewenstverklaring schorsende werking is toegekend. Daarom mag geen onbegeleid verlof – en mitsdien ook geen strafonderbreking – worden toegekend. Uit artikel 40a van de Regeling volgt dat aan ongewenstverklaarde gedetineerden wel strafonderbreking voor onbepaalde tijd kan worden verleend. Hieraan is ingevolge het tweede lid echter de voorwaarde verbonden dat in geval van een gevangenisstraf van maximaal drie jaar, waarvan in het onderhavige geval sprake is, ten minste de helft van de opgelegde straf reeds is ondergaan. Dit is bij klager niet het geval.
Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder l. van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie merkt ten aanzien van de thans lopende procedure voor het bijwonen van de bevalling van klagers vrouw in Rotterdam nog op dat, zoals de beroepscommissie heeft overwogen in RSJ 14 juli 2009, 09/1554/GV, begeleid incidenteel verlof binnen Nederland niet onmogelijk is voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
P. de Vries, secretaris, op 18 augustus 2017.
secretaris voorzitter