Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2230/GA en 15/2430/GA, 10 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:10-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2230/GA en 15/2430/GA

betreft: [klager] datum: 10 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. B.A.M. Hendrix, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen uitspraken van respectievelijk 8 juli 2015 en 17 juli 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 oktober 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. B.A.M. Hendrix, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Nieuwegein, gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. dat klagers loon op 19 maart 2015 is ingehouden voor de tijd dat hij bij de humanistische bezinningsbijeenkomst aanwezig was (15/2230/GA) en
b. dat klagers loon op 30 april 2015 is ingehouden voor de tijd dat hij bij de humanistische bezinningsbijeenkomst aanwezig was (15/2430/GA).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager vindt het niet eerlijk dat de humanistische bijeenkomst onder werktijd valt. De kerkdienst wordt op zondag
gehouden en de imam heeft een apart blok op vrijdag. Klager vindt dat sprake is van willekeur.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De humanist houdt de humanistische bezinningsbijeenkomst wanneer zij dat zelf wil. Wat de directeur betreft kan de
humanistische bijeenkomst gelijktijdig met de kerkdienst of gebedsdienst plaatsvinden. De directeur heeft dit met de humanist besproken, maar dit kwam deze niet goed uit. De directeur hoopt dat het in het nieuwe dagprogramma mogelijk is de
humanistische
bezinningsbijeenkomst wel gelijktijdig met de gebedsdienst te laten plaatsvinden.

De beoordeling
Artikel 41 van de Pbw luidt – voor zover hier van belang –: -1. (...) -2. De directeur draagt zorg dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden,
beschikbaar
is. -3. De directeur stelt de gedetineerde in de gelegenheid op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen: a. (...) b. (...) c. in de inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen. Artikel 23 is
van overeenkomstige toepassing. -4. (...).

Vast is komen te staan dat de humanistische bezinningsbijeenkomst gedurende het arbeidsblok plaatsvond en klager gedurende de bezinningsbijeenkomst derhalve niet aan de arbeid kon deelnemen. Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat de directeur voor de
planning van de bezinningsbijeenkomsten afhankelijk is van de beschikbaarheid van de humanist, acht de beroepscommissie de beslissing om klagers loon voor de duur van de humanistische bezinningsbijeenkomsten op 19 maart 2015 en op 30 april 2015 in te
houden, onredelijk en onbillijk. Hierbij is in aanmerking genomen dat de kerk- en gebedsdiensten niet onder de arbeidstijd plaatsvonden. De beroepscommissie zal de beroepen dan ook gegrond verklaren.

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de uitspraken van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat het gemiste loon voor de humanistische bijeenkomst op 19 maart 2015 en op 30 april 2015 alsnog aan klager dient te worden uitbetaald.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, U.P. Burke en dr. A. van Kalmthout, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 10 november 2015

secretaris voorzitter

Naar boven