Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0931/GA, 1 augustus 2017, beroep
Uitspraakdatum:01-08-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:            17/931/GA

 

betreft:               [klager]                datum: 1 augustus 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 20 maart 2017 van de beklagcommissie bij de locatie Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 juni 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. F.A.G.M. Landerloo, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Sittard.

Van de raadsvrouw is op 21 juni 2017 een aanvulling op het beroep met bijlagen ontvangen. Deze is naar de directeur doorgestuurd.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

               

1.            De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf van 14 dagen afzondering in de eigen cel zonder televisie ingaande 10 februari 2017 omdat tijdens een celinspectie contrabande is aangetroffen(G-2017/000086).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.            De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De raadsvrouw verwijst naar de bijlage die ze op 21 juni 2017 heeft nagestuurd. Het betreft een uitspraak van de beklagcommissie inzake gedetineerde M.R. Het beklag is gegrond verklaard omdat het op 9 februari 2017 opgemaakte rapport de gedetineerde niet is aangezegd. Dat is bij klager ook het geval. Hij heeft dat in beklag niet aangevoerd, omdat hij zich dat niet realiseerde. Er staat wel in het verslag dat dit klager is aangezegd, maar dat is pas de volgende dag gebeurd, niet meteen toen de spullen waren aangetroffen in de cel.

De spullen waren verborgen in een ruimte tussen de kluisjes. Klager wist niet dat die spullen in de cel lagen. Hij heeft gezegd dat de spullen niet van hem waren, maar dat staat niet in het rapport. De IBT leider was daarbij aanwezig. Medegedetineerde B. heeft een brief geschreven en verklaard dat alle aangetroffen spullen van hem waren, niet alleen de spullen die op zijn lichaam waren aangetroffen. Medegedetineerde B. had al eerder een verklaring geschreven, maar die vond de beklagcommissie onduidelijk. Daarna heeft hij de verklaring van 30 maart 2017 geschreven. Voor klager is dit een principekwestie. Zijn opmerking bij het horen is verkeerd geformuleerd. Hij wist niet van de spullen op zijn cel af, maar ook als hij er wel van had geweten zou hij dat niet aan de bewaarders hebben verteld. Zijn veiligheid kan dan niet gegarandeerd worden. Klager verbleef pas een paar dagen met medegedetineerde B. op cel. Daarvoor was er een celinspectie geweest en toen is er niets gevonden. Klager verblijft op de gevangenisvleugel waar de celdeur de hele dag open blijft. Medegedetineerde B. kan de telefoon tussendoor hebben gebruikt of opgeladen.

Klagers raadsvrouw heeft ook nog de schriftelijke mededeling d.d.10 februari 2017 van een aan gedetineerde R. opgelegde straf meegestuurd. In dat geval was ook een GSM op een meerpersoonscel gevonden, maar is maar één van de twee celgenoten een straf opgelegd.

Klager merkt ook nog op dat de strafbeschikkingen van hem en medegedetineerde B. verschillen. De spullen die staan opgegeven in de strafbeschikking van klager zouden ook op de strafbeschikking van medegedetineerde B. moeten staan. Dat de spullen tussen de kluisjes waren aangetroffen, staat wel in de uitspraak van gedetineerde M.R. Er was bij de actie van het LBB in zes meerpersoonscellen contrabande tussen de kluisjes aangetroffen.

Klagers raadsvrouw reageert nog op de opmerking van de directeur dat het LBB een vaste procedure naleeft waarvan het aanzeggen van het rapport onderdeel uitmaakt. Geconstateerd is dat dit in ieder geval niet bij gedetineerde M.R. is gebeurd. Dus misschien is ook wel ten aanzien van klager van de procedure afgeweken.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Voor de directeur is het helder. Klager zei dat de aangetroffen contrabande niet van hem was, maar hij wist wel dat de spullen op cel lagen. Het aanzeggen van het rapport gebeurt meteen. De LBB doet dit wekelijks. Gedetineerden worden bij een celinspectie apart gezet en als er wat wordt gevonden, zeggen de LBB’ers dat meteen. Het personeel heeft klager gevraagd wat hij van de spullen wist en klager heeft gezegd dat hij niet wist van wie de spullen zijn. Dat is ongeloofwaardig want een telefoon moet opgeladen worden en dat kan alleen op het bureau in de cel, en dus voor klager zichtbaar. Een aantal spullen is op het bureau gevonden en een aantal spullen is op andere plekken gevonden. De directeur meent dat de telefoonkaarten  op het bureau lagen, daarom is klager daar mede verantwoordelijk voor gehouden. Medegedetineerde B. heeft pas veel later verklaard dat de spullen van hem waren. Dat heeft hij niet bij het horen gezegd. Hij had al een GSM bij zich. Er zijn 14 GSM’s gevonden bij de celinspecties. Dat heeft een grote impact in de p.i. Er is media-aandacht geweest en het heeft commotie gegeven in de politiek. Klager heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor de aangetroffen spullen. Daarom is, gelet op de sanctiekaart, deze straf opgelegd. De aangetroffen drugs en telefoonkaarten komen er ook nog bij. De directeur geeft toe dat het vermelden van de vindplaats in het rapport beter zou kunnen, maar als er spullen op een meerpersoonscel worden aangetroffen en het is niet duidelijk van wie de spullen zijn, dan zijn de celgenoten mede verantwoordelijk te houden.

 

3.            De beoordeling

Op grond van artikel 51, eerste lid, in verbinding met artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen indien deze betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Indien twee gedetineerden samen een verblijfsruimte delen, kunnen in beginsel beide gedetineerden verantwoordelijk gehouden worden voor de aanwezigheid van contrabande in de meerpersoonscel. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat een van de betreffende gedetineerden geen enkel verwijt treft.

Tijdens een celinspectie op 8 februari 2017 is in de meerpersoonscel van klager contrabande aangetroffen bestaande uit 25 telefoonkaarten à 10 euro, 1 telefoon van het merk GTstar inclusief oplader en batterij, een toetsenbord voor een telefoon, een hoeveelheid (soft)drugs en vijf 2 euromunten.

In het schriftelijk verslag staat vermeld dat klager de verslaglegging is meegedeeld. Bovendien bevindt zich bij de stukken een rapport-begeleidingsformulier dat kan worden omschreven als een vraag- en antwoordformulier tussen rapporteur en klager na het aantreffen van de contrabande. Gelet hierop acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager het verslag is aangezegd.

Voor de vraag of klager verantwoordelijk gehouden kan worden voor de aangetroffen contrabande overweegt de beroepscommissie dat klager heeft gesteld dat de contrabande aan zijn celgenoot toebehoren. Klager heeft steeds ontkent wetenschap te hebben gehad van de contrabande die waren verborgen in de cel. Medegedetineerde B. heeft in eerste instantie toegegeven dat de contrabande die op zijn lichaam is gevonden aan hem toebehoort. Later is er een schriftelijke verklaring van medegedetineerde B. gekomen waarin hij toegeeft dat alle contrabande hem toebehoort. Deze gang van zaken roept weliswaar vragen op, maar laat onverlet dat - mede gelet op het feit dat niet duidelijk is waar en onder welke omstandigheden de contrabande is aangetroffen - naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende aanknopingspunten bestaan om aan te nemen dat klager redelijkerwijs op de hoogte moet zijn geweest van de aanwezigheid van die contrabande.

Gelet hierop moet  de opgelegde disciplinaire straf bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.

 

4.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie. Zij verklaart het beklag gegrond en kent klager een tegemoetkoming toe van €105,=.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, mr. J.W. Rijkers en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van

mr. S. Jousma, secretaris, op 1 augustus 2017

 

 

                                

 

 

 

 

                secretaris            voorzitter

Naar boven