Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1186/GB, 27 juli 2017, beroep
Uitspraakdatum:27-07-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:            17/1186/GB

 

Betreft:               [klager]                datum: 27 juli 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y. Karga, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een op 3 april 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

 

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw, op 1 juni 2017 door twee leden van de Raad gehoord.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.            De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad ongegrond verklaard.

 

2.            De feiten

Klager is sedert 24 januari 2016 gedetineerd. Hij verbleef in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de p.i. Dordrecht. Op 17 maart 2017 is hij geselecteerd voor de gevangenis van de p.i. Lelystad.

 

3.            De standpunten

3.1.        Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De selectiefunctionaris heeft geen deugdelijk onderzoek ingesteld. Klager heeft niets te maken gehad met de diefstal van het geld uit het personeelskantoor. Door de bestreden beslissing is klager veel misgelopen. Klager zou voor zijn bruiloft een weekendverlof hebben gehad. Zijn huwelijk staat onder druk, klager heeft nog drie maanden detentie te gaan. Verder is klager door de bestreden beslissing een studie in de z.b.b.i. misgelopen. Zijn toekomst wordt hem nu ontnomen.

De directeur heeft na de diefstal gezegd dat als niemand iets zegt, ook niemand op verlof mag. Toen kwam iemand met de mededeling dat hij klager met enveloppen in de richting van de douche zou hebben zien lopen. De enveloppen met geld zijn later in de doucheruimte aangetroffen. De directeur heeft klager hiermee geconfronteerd. Klager heeft daarop geantwoord dat hij er niets mee te maken heeft en er verder ook niets over wilde zeggen. Klager liep op het moment zelf niet op de reling en beschikte niet over een envelop. Met klager zijn verder geen gesprekken gevoerd. Er is geen vervolging ingesteld.

Klager zou zijn bruiloft niet voor zoiets op het spel zetten. Klager verbleef slechts vier weken in de z.b.b.i. en kende er niemand.

Ten aanzien van klager bestaat geen officiële verdenking. De selectiefunctionaris stelt dat klager als verdachte is aangemerkt en voert dat als initiële grond voor de overplaatsing aan. Klager is echter nimmer als verdachte door politie en justitie aangemerkt. De raadsvrouw van klager vraagt zich af waar de verdenkingen op zijn gebaseerd. De selectiefunctionaris voert in zijn beslissing op bezwaar aan dat er een reële kans aanwezig is dat klager de dader van de diefstal is. De selectiefunctionaris verwijst naar twee gedetineerden die klager hebben gezien. Klager weet niet wie dat zijn en uit de stukken blijkt dat het maar om één persoon gaat. Inmiddels is het politieonderzoek afgerond en de conclusie is dat klager niet als verdachte wordt aangemerkt.

3.2.        De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Op 16 maart 2017 heeft zich een incident voorgedaan in de p.i. Dordrecht. Het personeelskantoor van de z.b.b.i. is opengebroken en er is geld gestolen. De inrichting heeft aangifte gedaan van de diefstal. De politie is naar de inrichting gekomen en gestart met een forensisch onderzoek. In de selectiebeslissing van 17 maart 2017 is per abuis opgenomen dat klager is aangemerkt als verdachte van de diefstal van geld uit het personeelskantoor. Het feit dat klager toen niet en ook thans niet als verdachte is aangemerkt, doet volgens de selectiefunctionaris niets af aan de juistheid van de selectiebeslissing. De selectiefunctionaris acht een reële kans aanwezig dat klager betrokken is geweest bij de diefstal. Na het incident is een intern onderzoek gestart waarbij alle aanwezige gedetineerden zijn ondervraagd. Twee gedetineerden hebben afzonderlijk van elkaar verklaard dat zij onder andere klager in de richting van de doucheruimte hebben zien lopen. Het geld is vervolgens achter het plafond in de doucheruimte aangetroffen.

De politie heeft aangegeven dat er thans geen onderzoek meer loopt naar de diefstal.

 

4.            De beoordeling

De beroepscommissie stelt op grond van de stukken, waaronder de piketmelding van 20 maart 2017 aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, vast dat op 16 maart 2017 de deur van het personeelskantoor op afdeling C van de p.i. Dordrecht is geforceerd en dat er een geldbedrag van € 4.250,= is gestolen.

De inrichting heeft van de diefstal aangifte gedaan. Tijdens een intern onderzoek zijn alle gedetineerden ondervraagd. Twee medegedetineerden hebben, afzonderlijk van elkaar, verklaard onder andere klager te hebben zien lopen in de richting van de douche. Het geld is in de doucheruimte achter het plafond gevonden.

In voornoemde piketmelding wordt de verklaring van in ieder geval één getuige nader gespecificeerd, in die zin dat deze getuige twee hem bekende gedetineerden uit de richting van de teamkamer had zien wegrennen in de richting van de doucheruimte. Op aanwijzing van deze getuige is het geld gevonden.

De beroepscommissie is van oordeel dat vorengenoemde verklaringen voldoende grond opleveren voor het vermoeden dat klager betrokken is geweest bij de diefstal. De selectiefunctionaris heeft op grond van dit vermoeden destijds tot het oordeel kunnen komen dat een voortgezet verblijf in een z.b.b.i. niet langer verantwoord is. De omstandigheid dat klager nimmer als verdachte is aangemerkt en er inmiddels geen onderzoek door de politie naar de diefstal meer loopt, maakt dit oordeel niet anders. Van belang is immers de vraag of gegeven de ten tijde van de beslissing bekende feiten er voldoende grond was voor de overplaatsing. De beroepscommissie beantwoordt die vraag bevestigend. Wel merkt de beroepscommissie op dat de uitkomst van het verdere (strafvorderlijk) onderzoek voor de selectiefunctionaris aanleiding kan zijn te bezien of een hervatting van de detentiefasering mogelijk is.

Gelet op het vorenstaande kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij hiervoor geduide stand van zaken en in afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

5.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 27 juli 2017

 

 

 

                 

 

 

 

 

                secretaris            voorzitter
 

Naar boven