Nummer: 15/2823/GB
Betreft: (klager) datum: 22 december 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens
(...), verder te noemen klager,
gericht tegen een op 18 augustus 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.), een zogenaamd gestapeld traject, afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 8 april 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) De Schie te Rotterdam.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De selectiefunctionaris heeft zijn beslissing onder andere gebaseerd op de twijfel aan klagers motivatie om deel te nemen aan een behandeltraject. Klager merkt op dat
hij
heeft toegezegd te zullen meewerken aan de behandeling die hem geboden wordt. Ook heeft hij tijdens zijn huidige detentie meegewerkt aan alle hem aangeboden interventies. Klager is inmiddels aangemeld bij de Stichting De Waag voor een behandeling en
hij
zal hier ook aan meewerken. Ten aanzien van een strafbaar feit dat klager zou hebben gepleegd tijdens zijn proeftijd, dient te worden opgemerkt dat het door klager ingediende hoger beroep nog niet is behandeld. Daarnaast is de tenuitvoerlegging van de
voorwaardelijk opgelegde straf niet gevorderd door het Openbaar Ministerie (OM). Volgens klager dient rekening te worden gehouden met het feit dat hij bij het opleggen van zijn proeftijd net meerderjarig was en een van de feiten is gepleegd toen klager
nog minderjarig was. Aan klagers proeftijd was een bijzondere voorwaarde verbonden inhoudende contact met de jeugdreclassering. De jeugdreclassering heeft klager destijds geplaatst in een beschermde woonvorm. Later kwam vast te staan dat klager daar
niet hoorde en dit is door het OM bevestigd. Hierdoor verslechterde klagers contact met de jeugdreclassering en uiteindelijk was er geen sprake meer van contact. Dit heeft echter niet geleid tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstraf. Klagers contact destijds met de jeugdreclassering is niet te vergelijken met zijn huidige contact met de reclassering. Ten slotte merkt klager op dat hij zich tijdens zijn huidige detentie aan alle afspraken heeft gehouden. Zijn gedrag
is positief en hij neemt deel aan het traject Terugdringen Recidive. Voorts is klager aangemeld bij de Stichting De Waag. Klager heeft geen bezwaar tegen elektronische detentie. Er is voor klager wel degelijk sprake van een plan met intensieve
begeleiding.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het OM adviseert negatief ten aanzien van het verlenen van vrijheden aan klager, aangezien zijn zaak nog in hoger beroep moet worden
behandeld en het risico bestaat dat getuigen zullen worden beïnvloed. Daarnaast heeft klager zich tijdens een eerdere proeftijd niet gehouden aan zijn voorwaarden. De inhoudelijke behandeling van klagers beroep stond gepland op 23 juli 2015, maar uit
navraag blijkt dat zijn hoger beroep niet inhoudelijk is behandeld. Op 15 oktober 2015 staat een pro-forma zitting gepland. De directeur van de p.i. De Schie heeft negatief geadviseerd, omdat er sprake is van een hoog recidiverisico. Daarnaast wordt
door de reclassering gerapporteerd dat bij klager een hoog risico bestaat op het zich onttrekken aan voorwaarden. Klager heeft, gezien zijn leeftijd, een fors delictverleden. Daarbij speelt een rol dat klager eerder tijdens zijn proeftijd is
gerecidiveerd en een geïndiceerde behandeling nog niet is opgestart. Uit navraag is gebleken dat op 9 september 2015 een intake gesprek heeft plaatsgevonden bij De Waag. Er is nog geen inhoudelijke terugkoppeling geweest. De reclassering meldt dat
klager, gezien zijn problematiek, professionele hulp nodig heeft. Het wordt noodzakelijk geacht dat klager wordt aangemeld bij een organisatie zoals Jan Arends, zodat zij klager kunnen begeleiden bij het zoeken naar een voor hem passende dagbesteding.
Daarentegen wordt in het reclasseringsrapportage gemeld dat klager tijdens zijn z.b.b.i. zelf dient zorg te dragen voor een dagbesteding gedurende zijn p.p. De selectiefunctionaris is van mening dat het plan, zoals door de reclassering is opgesteld,
onvoldoende inhoud heeft en dat begeleiding geregeld dient te zijn alvorens klager faseert.
4. De beoordeling
4.1. In artikel 2, derde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden is bepaald dat voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking kunnen komen, gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord
bevonden voorstel voor deelname aan een p.p. aanwezig is. Het verblijf in de z.b.b.i. direct voorafgaande aan de plaatsing in het p.p. duurt maximaal zes maanden.
4.2. Uit het reclasseringsadvies van 10 juli 2015 blijkt dat de reclassering het recidiverisico en het risico op onttrekken aan voorwaarden als hoog inschat. Klager staat niet open voor hulpverlening en interventies, ondanks dat verschillende
interventies en/of behandelingen zijn geïndiceerd. Klagers eerdere reclasseringstoezicht werd voortijdig beëindigd, omdat klager zich niet hield aan de voorwaarden. Het OM adviseert negatief gelet op het hoge recidiverisico en in verband met het risico
op het beïnvloeden van getuigen. Daarbij heeft het OM in aanmerking genomen dat klager tijdens zijn proeftijd in het kader van zijn vorige detentie het delict heeft gepleegd waarvoor hij thans voorlopig gehecht is. Het advies van het OM weegt, nu
klager
zich nog in voorlopige hechtenis bevindt, zwaar. De beroepscommissie is van oordeel dat de selectiefunctionaris gelet op het vorenstaande in redelijkheid klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. in het kader van een gestapeld traject heeft kunnen
afwijzen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van M.C. Coster, secretaris, op 22 december 2015
secretaris voorzitter