Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0112/SGA, 21 januari 2016, schorsing
Uitspraakdatum:21-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

Nummer : 16/112/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 21 januari 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in locatie Esserheem te Veenhuizen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de
(verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voornoemde locatie van 13 januari 2016, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker naar het basisprogramma (degradatie).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek tevens wordt aangemerkt als klaagschrift en van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 19 januari 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. De beslissing tot degradatie van 13 januari 2016 voldoet naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet aan de door de beroepscommissie in eerdere
uitspraken gestelde eisen.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie, bijvoorbeeld RSJ 10 november 2014, 14/1918/GA, dient de directeur alvorens te beslissen de ernst van het gedrag in kwestie af te wegen tegen het voorgaande gedrag. Volgens de beroepscommissie vormt
immers de grondslag voor degradatie niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel,
maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft daarom volgens de beroepscommissie tevens in te houden dat de gedetineerde niet meewerkt aan zijn re-integratie en daarom
dient het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin ook de onderdelen van goed gedrag, bij de beslissing te worden betrokken. In de bestreden beslissing wordt als motivering met name verwezen naar een aan verzoeker op 7 januari 2016
opgelegde disciplinaire straf in verband met een positieve urinecontrole terwijl daarnaast wordt gesproken van ‘oranje’ dan wel ‘rood’ gedrag. Uit de mededeling van de degradatiebeslissing wordt (verder) niet kenbaar dat er sprake is geweest van een
belangenafweging als hiervoor bedoeld.

Weliswaar heeft de directeur in zijn reactie naar de voorzitter vermeld dat verzoeker meerdere malen positief heeft gescoord op het gebruik van contrabande, maar daarmee is niet voldaan aan de hiervoor genoemde kenbaarheidseis. De belangenafweging
dient
– zakelijk en bondig – ook te zijn vermeld in de mededeling van de bestreden beslissing terwijl ook duidelijk dient te zijn of sprake is van “oranje” gedrag danwel van “rood” gedrag.

Gelet op het vorenstaande komt het verzoek voor toewijzing in aanmerking. De tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur zal daarom worden geschorst tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben
beslist.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 januari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven