Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3144/GA, 29 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:29-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3144/GA

betreft: [klager] datum: 29 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 september 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 februari 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Y. Karga, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde p.i.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de oplegging van een aantal toezichtmaatregelen in het kader van klagers plaats en status (Verhoogd) op de lijst van Gedetineerden met een
Vlucht-/Maatschappelijk risico (GVM-lijst) voor de duur van zes maanden.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager vindt dat de directeur ten onrechte hem zogenaamde GVM-maatregelen heeft opgelegd. Hij stelt dat de directeur geen eigen belangenafweging heeft gemaakt bij het nemen van de beslissing over deze maatregelen. Van vluchtgevaar is geen sprake.
Volgens de directeur waren de maatregelen alleen maar nodig om hem te kunnen monitoren na binnenkomst. Nu klager in het BPG-regiem verblijft (waarvan standaard een aantal beperkende en toezichthoudende maatregelen al deel uitmaken) was het niet nodig
hem ook nog eens de bestreden GVM-maatregelen op te leggen. Klager merkt daarbij op dat een aantal van deze maatregelen in de vorige inrichting al was teruggedraaid en er geen reden was om die in Vught vervolgens toch weer op te leggen. Aan klager is
overigens een aantal maatregelen opgelegd die behoren bij status “Hoog”, terwijl klager slechts de status “Verhoogd” heeft. In het kader van een eerder door de beroepscommissie beoordeeld beroep is het beklag over de aard van de maatregelen in zoverre
gegrond verklaard. De raadsvrouw verwijst naar RSJ 14 oktober 2014, 14/2466/GA.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op 3 augustus 2015 is aan klager een aantal toezichtmaatregelen opgelegd. De directeur weet niet of op of omstreeks 3 februari 2016 opnieuw dergelijke toezichtmaatregelen zijn opgelegd. Klager is ten tijde van het opleggen van de oorspronkelijke
maatregelen, op 3 augustus 2015, door de directeur gehoord. Die maatregel is toen voor zes maanden opgelegd. De directeur die de maatregelen heeft opgelegd vond dat toen kennelijk noodzakelijk. Er is inderdaad een overlap van de maatregelen en de
beperkingen die gelden in het regime van de afdeling voor Beheers Problematische Gedetineerden (BPG) waar klager verblijft. Met betrekking tot de vraag of de maatregelen voor de status Hoog of Verhoogd gelden kan de directeur geen antwoord geven.
Mediagevoeligheid kan aanleiding zijn voor deze maatregelen omdat daaruit gevaar kan ontstaan voor de veiligheid van de gedetineerde zelf. De directeur wilde eerst zelf een en ander kunnen beoordelen en heeft daarom klagers plaats en status op de
GVM-lijst als uitgangspunt genomen en niet de maatregelen die in de andere inrichting golden.

3. De beoordeling
Op 12 juni 2014 heeft het Operationeel Overleg (OO) klager geplaatst op de zogenoemde GVM-lijst. De directeur van de inrichting waar klager toen verbleef heeft beslist dat op dezelfde dag extra toezichtmaatregelen gingen gelden voor klager. In een
eerdere uitspraak van de beroepscommissie, te weten de uitspraak van 14 oktober 2014, is het beklag tegen een aantal van die toezichtmaatregelen, te weten die welke volgens de circulaire met kenmerk 5645409/10/DJI van 13 oktober 2010 aan de orde kunnen
zijn bij gedetineerden die op de GVM-lijst staan met de status “Hoog” staan, gegrond verklaard, waarna die maatregelen zijn ingetrokken. Klager is vervolgens op 31 juli 2015 overgeplaatst naar de BPG in Vught en aan hem zijn door de directeur op 3
augustus 2015 de hier aan de orde zijnde (extra) toezichtmaatregelen opgelegd.

Op grond van de hiervoor genoemde circulaire beslist de directeur op grond van de aan hem door de wet toegekende bevoegdheden over toepassing van extra toezichtmaatregelen. Alvorens de directeur besluit tot toepassing van extra toezichtmaatregelen
genoemd in voornoemde circulaire dient hij zelfstandig een afweging te maken. Van een dergelijke belangenafweging blijkt in de onderhavige zaak niet. De directeur vermeldt, buiten een beschrijving van het delict en de omstandigheden daarvan, enkel het
belang om contacten binnen en buiten de inrichting goed te kunnen volgen in verband met de mediagevoeligheid van klagers strafzaak als grond voor de oplegging van de toezichtmaatregelen. Dit is onvoldoende, om in dit geval te kunnen spreken van een
dragende belangenafweging eens te meer nu eventuele actuele (Grip-)rapportage omtrent klager in het geheel ontbreekt. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog
gegrond worden verklaard.

Nu daarom niet is verzocht, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. J.I.M.W. Bartelds en mr A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven