Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3250/GA, 25 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:25-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3250/GA

betreft: [klager] datum: 25 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,

gericht tegen een uitspraak van 30 september 2015 van de beklagcommissie bij de p.i. Dordrecht, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 februari 2016, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. C.G.J.E. Lut, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Dordrecht. Hoewel klager, die zich
inmiddels
in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klagers verzoek om algemeen verlof is afgewezen, omdat het recidiverisico en het risico op het onttrekken aan
voorwaarden door de reclassering werd ingeschat als hoog. De reclassering achtte een langdurig behandeltraject gericht op diagnostiek en behandeling van klagers drugs- en psychische problematiek geïndiceerd. Klager heeft echter structureel geweigerd
mee te werken aan het opgestelde re-integratieplan en hij heeft meerdere strafzaken openstaan.
Ten onrechte en zonder hoor en wederhoor is door de beklagcommissie vastgesteld dat de casemanager niet zou hebben gereageerd op de e-mailberichten van klagers raadsvrouw.
Daartoe wordt verwezen naar de door de directeur overgelegde e-mailberichten van 16 maart 2015 en 20 maart 2015. Voorts heeft op 3 april 2015 telefonisch contact plaatsgehad met klagers raadsvrouw, waarbij zij heeft deelgenomen aan een gesprek tussen
klager, de casemanager en de inrichtingspsycholoog. Klagers raadsvrouw is in dit gesprek op de hoogte gesteld van het doel van het re-integratieplan en in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen. Ook met klager zijn door de casemanager en de
inrichtingspsycholoog meerdere gesprekken gevoerd over de voorgestelde plaatsing in een kliniek. Klager heeft op 24 februari 2015 en 12 maart 2015 aangegeven niet te willen meewerken aan een dergelijk behandeltraject, omdat hij niet meer verslaafd zou
zijn. Wellicht is voor klager verwarring ontstaan door het feit dat het NIFP/IFZ niet akkoord is gegaan met de voorkeur van klager tot plaatsing in Bouman GGZ – aan welke plaatsing klager eerder heeft geweigerd medewerking te verlenen – maar heeft
voorgesteld om klager te plaatsen in de Delta. Klager heeft ook hieraan geweigerd medewerking te verlenen.

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klagers raadsvrouw heeft klagers casemanager op 13 maart 2015 per e-mail benaderd, omdat het voor klager niet duidelijk was
wat de bedoeling zou zijn van een plaatsing in de Bouman GGZ. Op 16 maart 2015 heeft de casemanager hierop gereageerd. Op 20 maart 2015 heeft klagers raadsvrouw per e-mail vragen inzake het voorgestelde klinisch behandeltraject gesteld. De casemanager
heeft hierop per e-mail van 23 maart 2015 niet inhoudelijk gereageerd. Op 25 maart 2015 heeft klagers raadsvrouw wederom een e-mail verstuurd aan de casemanager met de vraag duidelijkheid te verschaffen omtrent klagers eventuele plaatsing binnen een
klinische setting. Hierop is niet gereageerd. Echte duidelijkheid is pas geboden gedurende een telefonisch onderhoud met klagers casemanager en de inrichtingspsycholoog. In klagers geval is dan ook geen sprake van weigering, maar het willen van
concrete
en duidelijke plannen alvorens een keuze wordt gemaakt.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klagers casemanager en de inrichtingspsychoog zich hebben ingezet om met klager uitvoering te geven aan het re-integratieplan door middel van plaatsing in een kliniek. Gebleken is dat klager heeft geweigerd hieraan
medewerking te verlenen, stellende dat hij niet verslaafd is. Uit het dossier blijkt niet dat het klager niet duidelijk was wat de klinische behandeling inhield; diens stelling dat hij niet verslaafd was lijkt centraal te staan. Voorts moet worden
vastgesteld dat door klagers casemanager wel is gereageerd op e-mailberichten van klagers raadsvrouw.

Uit het reclasseringsadvies van 17 februari 2015 volgt dat het recidiverisico en het risico op het onttrekken aan voorwaarden werd ingeschat als hoog. Klager heeft geweigerd mee te werken aan plaatsing in een kliniek, ondanks dat dit was geïndiceerd.
Tegen deze achtergrond kan de beslissing van de directeur om klagers verzoek om algemeen verlof af te wijzen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 25 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven