Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3306/GA, 25 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:25-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

nummer: 15/3306/GA

betreft: [klager] datum: 25 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,

gericht tegen een uitspraak van 30 september 2015 van de beklagcommissie bij de p.i. Dordrecht, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 februari 2016, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. C.G.J.E. Lut, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Dordrecht. Hoewel klager, die zich
inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de terugplaatsing vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma (degradatie).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – zakelijk weergegeven en voor zover in onderhavige zaak van belang – toegelicht. Klager heeft structureel geweigerd mee te werken aan een
re-integratieplan. Hiermee heeft klager onvoldoende motivatie getoond om te stoppen met criminaliteit en bijbehorend gedrag. Zodanig gedrag dient als rood gedrag te worden aangemerkt.

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven en voor zover in onderhavige zaak van belang – toegelicht. In klagers geval is geen sprake van een weigering die hem kan worden
toegerekend.
Er waren geen concrete en duidelijke plannen over de uitvoering van het re-integratieplan. Klager is ten onrechte teruggeplaatst naar het basisprogramma. Het niet meewerken aan re-integratie dient gekwalificeerd te worden als oranje gedrag. Klager
functioneerde uitstekend binnen de inrichting. De directeur heeft niet gemotiveerd waarom dit eenmalige oranje gedrag degradatie rechtvaardigt; de directeur heeft geen belangenafweging gemaakt.

3. De beoordeling
Onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie van de beroepscommissie van onder meer RSJ 16 maart 2015, 14/3222/GA, dient de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de
directeur het ‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’
dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie. Die belangenafweging dient, vanwege de
ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd.

Uit het voorliggende degradatiebesluit van 13 april 2015 blijkt dat de directeur heeft besloten tot terugplaatsing van klager, omdat hij (structureel) heeft geweigerd mee te werken aan het re-integratieplan. Niet is gebleken dat de directeur
voorafgaande aan de degradatiebeslissing een belangenafweging heeft gemaakt. In het degradatiebesluit wordt enkel het negatieve gedrag van klager beschreven, terwijl het structurele gedrag, waaronder het positieve gedrag, van klager niet wordt vermeld.
Daarnaast wordt door de directeur geen keuze gemaakt tussen ‘oranje’ en ‘rood’ gedrag. Gelet op bovenstaande moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Het beroep zal daarom ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 25 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven